In 1957 bezocht Prof. Jan de Quay, commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en voorzitter van de Raad voor de Emigratie, het adviesorgaan van de Nederlandse regering, Brazilië om na te gaan hoe het ging met de Nederlandse landbouwkolonies in de deelstaten São Paulo en Paraná. Tijdens een bijeenkomst van de Katholieke Emigratie Stichting in Brabant deed hij hiervan verslag. Hier volgt het relaas van het dagblad De Tijd.
“Voor goed geselecteerde mensen biedt Brazilië in kolonies zoals Holambra goede mogelijkheden.” Tot deze conclusie voerde de Inleiding, die de Brabantse Commissaris der koningin, prof. dr. J. E. de Quay, donderdag heeft gehouden voor de Katholieke Emigratie Stichting voor de bisdommen Breda en Den Bosch.
Prof. De Quay, die vorig jaar een reis van drie weken door Brazilië heeft gemaakt, schetste Brazilië als een land, dat in al zijn aspecten verschilt van Nederland: het is katholiek, maar de godsdienstige beleving is heel anders; allerlei gewoonten en gebruiken wijken totaal af van de onze en de zon staat er in het noorden. Hoe gaat het nu de Nederlanders, die naar dit land geëmigreerd zijn? Het was prof. De Quay gebleken, dat zij bij de Brazilianen een bijzonder goede naam hebben gekregen, ook bij de burgerlijke en kerkelijke autoriteiten. Waarschijnlijk is men zo op hen gesteld, omdat ze iets complementairs hebben. De waardering betreft vooral Holambra, de nederzetting, die na de oorlog een streek van uitgemergelde grond tot een welvarend landbouwgebied heeft gemaakt. Brazilië is het enige land, dat collectieve immigratie in kolonies toestaat. Het is dank zij dit systeem, dat een aantal Nederlanders er een bestaan heeft gevonden. De individuele immigratie daarentegen stelt bijzonder hoge eisen en houdt grote gevaren in. Prof. De Quay gaf hierna zijn indruk weer van de drie Nederlandse kolonies, die hij heeft bezocht. Carambeí, de oudste, die in 1911 is gesticht, is nog altijd een gesloten, Nederlandse gereformeerde eenheid van rijkere boeren. De kinderen huwen onder elkaar. De kolonie heeft één grote zorg: komen er mensen bij uit Nederland? Van na de oorlog dateert de nederzetting Castrolanda, ook een stukje Nederland, waar integratie nog nauwelijks waarneembaar is: zelfs In het economische vlak is deze nog betrekkelijk beperkt. Eveneens naoorlogs is Holambra, de katholieke nederzetting. Helaas zijn thans de naweeën nog aanwezig van de mislukkingen, die deze kolonie heeft gehad in de beginjaren, toen twee groepen zich hebben afgescheiden. De afgescheiden groepen: Tronco en Nao Me Toque, staan beide zwak, maar teruggaan naar Holambra is blijkbaar niet mogelijk. Wellicht kan de volgende generatie de kloof overbruggen. De sanering in Holambra zelf, waaraan ir. Hogeboom “met terecht harde hand” leiding heeft gegeven, heeft tot goede resultaten geleid. Hoewel de mensen ‑ als alle emigranten ‑ enig heimwee blijven houden, zijn ze wel tevreden. Zij hebben succes behaald met de subtropische produkten. Ook Holambra is echter een volkomen Nederlandse gemeenschap, die zich wellicht pas over 40 jaar met de Braziliaanse zal vermengen. Deze vermenging is voor de katholieken gemakkelijker dan voor de gereformeerden, maar ze zal voor allen maar langzaam verlopen. Ook voor de bewoners van Holambra is aanvoer van nieuwe mensen daarom van groot belang. Een moeilijkheid voor de emigratie naar Brazilë blijft, dat men er als boer niet kan beginnen zonder een kapitaal, dat gewoonlijk op ƒ 20.000 wordt gesteld. Werken met Nederlandse leningen is niet mogelijk en in Brazilië is er grote kapitaalschaarste. Toch zal Brazilië, dat zo graag Nederlandse nederzettingen ziet, dat kapitaal moeten verschaffen. De emigranten, die naar Brazilië gaan, zullen een groot doorzettingsvermogen moeten hebben, niet te sentimenteel moeten zijn en geen ruzie moeten maken over kleinigheden. Het maakt weinig verschil of ze van het zand of van de klei komen, aangezien ze toch op heel andere cultures moeten overschakelen.
Bijna tien jaar geleden gaf ik een lezing over de Nederlandse landbouwgemeenschappen in Brazilië onder de titel “Stukjes Nederland in Brazilië”. De tekst van deze lezing is sinds de start van deze website het meest geraadpleegde bericht. En niet zonder reden; het is een beknopte schets van de ontwikkeling van de Nederlandse emigratie naar Brazilië in de twintigste eeuw.
Toen begin 1953 op de Fazenda Ribeirão de tegenstelling tussen enerzijds de boeren die het nieuwe in het Portugees opgestelde contract hadden ondertekend en de dertig boeren die dat weigerden niet meer overbrugbaar bleek te zijn diende zich een “redder” aan in de persoon van pater Cornélio Strooband MSC. Strooband was sinds eind 1952 werkzaam in Castro en had van de bisschop van Ponta Grossa naar eigen zeggen opdracht gekregen een katholieke kolonie te stichten dat als tegenwicht kon dienen tegenover wat hij noemde de “protestantse invloedssfeer” die het gevolg was van de aanwezigheid van de Nederlandse kolonies Carambeí en Castrolanda. Daartoe had Strooband de boeren op het oog die in Holambra weigerden het nieuwe contract met de coöperatie te tekenen. Dit contract noemde hij “het drama van de getekenden en de ongetekenden.” Op 20 juni 1953 publiceerde het weekblad De Nieuwe Eeuw een uitvoerige brief van Strooband waarin deze zijn pogingen om deze kleine katholieke kolonie te realiseren. ‘Het pretentieloze, onopgesmukte verslag door een bezorgde jonge priester, boeiend in zijn eenvoudige stijl, herbergt een zee van tragiek en teleurstelling’, aldus het weekblad. Hij schetst hierin de situatie die hij aantrof in Castro, zijn bezoek aan Ribeirão en tenslotte de stichting van de kolonie Santo António in Castro en de tegenwerking die hij daarbij ondervond van de Nederlandse autoriteiten in Rio en Paraná. Het eerste deel van Stroobands relaas handelt over zijn aankomst in Castro en zijn kennismaking met de nabijgelegen protestantse kolonies Carambeí en Castrolanda.meer “Een nieuwe kolonie in Castro (1)”…
Ribeirão begon waar Carambei na veertig jaar eindigde!
In het najaar van 1952 verbleef de Utrechtse sociologiestudente M. Muntz in Brazilië voor het doen van onderzoek voor haar afstudeerscriptie. Zij bezocht Carambeí en Holambra en deed daarvan uitvoerig verslag in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Een half jaar later deed zij dit op 21 maart 1953 nog eens dunnetjes over in De Nieuwe Eeuw. In haar uitvoerige artikel zette zij de opgedane ervaringen van Carambeí op een rij vergeleek die met de beginnersfouten van Holambra. Muntz, die sterk onder invloed stond van de oppositiegroep die in 1953 Holambra verliet, spaarde de nieuwe leiding van de kolonie niet.meer “Twee Nederlandse nederzettingen in Brazilië”…
Inzicht in Braziliaans-Nederlandse archieven en collecties.
De migratiegeschiedenis van Nederlanders naar Brazilië in de twintigste eeuw is een onderwerp dat vanuit beide landen bestudeerd wordt en waarbij beschikbare historische bronnen zoals archieven, foto’s en kaarten een belangrijke basis vormen. In 2012 is in het kader van het GCE programma door het Nationaal Archief en de New Holland Foundation al een gids over Nederlandse archiefbronnen verschenen.
Nu is er in 2016 eindelijk ook een langverwachte en uitgebreide gids verschenen met archiefbronnen die aanwezig zijn in zes verschillende emigranten-gemeenschappen van landbouwers en veehouders in Brazilië. Deze nieuwe themagids heeft de naam “Zeskamp” meegekregen omdat nog jaarlijks de gemeenschappen bij elkaar komen om op sportieve wijze contact te onderhouden en de onderlinge banden aan te halen. meer “Themagids “Zeskamp” verschenen”…
Nederlandse Staat springt in voor gedupeerden van kolonisatie-experiment. Onbekwame leiding
Terwijl de katholieke dag- en weekbladen – De Nieuwe Eeuw uitgezonderd – in de regel positief-kritisch stond ten opzichte de ontwikkelingen op de Fazenda Ribeirão hoefden andere kranten niet terughoudend te zijn om de problemen bij de naam te noemen. Op 3 mei 1952 verscheen op basis van brieven van gedupeerden een artikel in DE TELEGRAAF. Deze krant was niet alleen kritisch op het bewind-Heijmeijer, maar bekritiseerde evenzeer het nieuwe bewind van Hogenboom, die zich bediende van intimidatie en wiens dwangmaatregelen het psychologisch inzicht misten.De vertrekkers zagen evenwel elders in Brazilië voor zichzelf goede kansen.
“Não Me Toque (Brasil), 23 sept. – Beste vrienden. Wij zijn dat concentratiekamp van Sao Paulo ontvlucht en overgeplaatst naar hier. Hier is men tenminste zo vrij als een vogel in de lucht. Wij hebben echter een tractor op de fazenda moeten achterlaten…”
“Als wij nog maar zoveel geld hadden, dat wij in Paraná goed konden beginnen, dan waren wij gered. Maar thuis is alles gedeeld en ons eigen geld hebben wij gestort, terwijl wij nu nooit meer iets er van zullen zien, of het valt mee. Ik voor mij hoop dat wij hier niet lang meer hoeven te blijven, want het mes geraakt hier hoe langer hoe dieper in de keel.”
“Wij zitten me voldoende materiaal maar zonder geld en krijgen hier ook geen eigendom voor de schuld is afgelost. En dat loopt over een termijn van zestien jaar. Daar komt nog bij als ze het niet kunnen halen, mogen ze het materiaal van de boeren nog aanslaan.”
“Men kan aan de coöperatie alles leveren, maar geld ziet men nooit en het spreekwoord zegt toch: men moet een zekere welvaart genieten om gelukkig te zijn.”
“Er zijn hier 2 irs, 1 commissaris, daarbij nog veel kantoorpersoneel en er worden nog zes meisjes opgeleid voor kantoor en dat op zo’n handjevol mensen. Wij liggen hier aan handen en voeten gebonden te midden van de vrijheid. Alle in- en verkoop moet door de coöperatie geschieden. Men hoeft hier geen hoofd te hebben om te boeren, nog enkel om er een pet op te zetten. Als wij ons geld niet hadden gestort konen wij het rustig afkijken en stond het ons niet aan, dan ons geld en materiaal over laten komen en elders beginnen. Heijmeijer zegt wel: de enkeling mislukt hier, maar ik zeg op mijn beurt met ’n ir. in de rug, even vrolijk. Als men zijn ogen de kost geeft, mislukken die mensen die totaal geen verstand hebben van boeren en toch boeren. Ik zeg tegen mijn man, nog liever elders heel mijn leven rijst en bonen dan hier blijven in dit wespennest en ook niets dan rijst en bonen eten. Wil men het hoofd boven water houden, er liggen kansen genoeg voor een boer.”
Trieste geschiedenis
Dit zijn enkele brokstukken uit “brieven naar huis” van katholieke Brabantse boeren en boerinnen die indertijd – het is nog maar een paar jaar geleden – vertrokken naar de Fazenda Ribeirao in een gemeente in de Braziliaanse staat São Paulo, om daar in kolonieverband onder leiding van ir. J.G. Heijmeijer aan de slag te gaan. De kolonie ging werken op coöperatieve basis, de gezamenlijke onderneming, want dàt was de bedoeling, heette voluit de Cooperativa Agro Pecuaria Holambra.
En men kent haar trieste geschiedenis. De idealist Heijmeijer, die startte zoals nog zelden een stichter ener kolonie in het buitenland zal hebben kunnen starten, d.w.z. met steun van practisch alle zijden, van de deelnemers zelf (geld en idealisme), van de Staat der Nederlanden (deviezenfaciliteiten voor de uitvoer van vee en zaden of pootgoed, geld en bedrijfsbenodigdheden), van hun organisatie (R.K. Boeren- en Tuindersbond), van de geestelijkheid en last but not least van officiële Braziliaanse zijde (renteloze leningen van de fed. Regering en van de staat Sao Paulo en algehele gastvrijheid), kon het niet bolwerken. Goede bedoelingen, zelfs de allerbeste, zijn nu eenmaal niet voldoende in zulke gevallen.
Dwaas bewind
Daar kwam nog bij, dat de leiding overtuigd scheen te zijn van haar eigen voortreffelijkheid, dat zij goede raad van insiders uit het land zelf van de hand wees, als mede de verstandige adviezen van tot inkeer geraakte kolonisten, onder wie goed onderlegde boeren, en dat zij een dwaas dictatoriaal bewind bleef voeren, hetwelk des te vreemder was, omdat de coöperatie bewust was gebaseerd op een soort communistisch ideaal.
Men heeft in de krant ook kunnen lezen wat er nadien gebeurde. Toen de duiten waren opgesoupeerd, het vee goeddeels aan ziekte bezweken, de zaaizaden verteerd etc. etc., werd een beroep gedaan op de Ned. Staat en kwam bij het namens deze ingestelde onderzoek in loco aan de dag, welke grove fouten er waren gemaakt. Staatsgarantie voor een nieuwe lening van niet minder dan twee en een half millioen gulden werd verleend – het desbetreffend wetsontwerp werd na enkele vragen van Kamerleden, die er een gevaarlijk precedent inzagen en zuurzoete vermaningen voor de toekomst uitten, zonder meer aangenomen, en verder hebben de Nederlandse staatsburgers er niet veel van vernomen.
Individuelen slaagden
Het waren merendeels prima emigranten, die de banier van de heer Heijmeijer hadden gevolgd en die toen zij eenmaal vrij hun wieken konden uitslaan, zich elders wisten te redden, en de goede naam van ons land en volk, welke zeer geleden had door het armzalige experiment van de Cooperativa Holambra, weer ’n beetje herstelden.
Ook had onze regering een commissaris benoemd en naar de fazenda gezonden, om te redden wat er te redden viel en te voorkomen dat er nieuwe brokken zouden worden gemaakt. Welnu, deze deed zijn best om de doodzieke patiënt nog in het leven te houden, maar hij deed het verkeerd. Zijn dwangmaatregelen, waarmee hij de zaak trachtte te redden, misten het psychologische inzicht, hij intimideerde de boeren, en zij, hoewel te weinig organisatieminded om collectief verzet te plegen, zij zochten een goed heenkomen, zij trachtten het althans. Intussen er op bedacht blijvende hun geld terug en hun schade vergoed te krijgen.
Proces van de boeren
De slachtoffers zijn namelijk een proces tegen de leiding begonnen, en hebben daartoe juridische bijstand gekregen van Braziliaanse zijde. Intussen is reeds de Ned. Schatkist aanmerkelijk lichter geworden door dit lichtvaardig opgezet en uitgevoerd idealistisch-communistisch kolonisatieplan, terwijl individuele pogingen om als boer ergens in het rijke Brazilië te slagen gelukten. De vruchtbare bodem wacht op verstandige exploitatie.
“De eerste twee jaren zullen zwaar zijn en hard,” schreef een der gedupeerden van de Cooperativa, die elders opnieuw een voor zichzelf kon beginnen, “maar hier liggen kansen van slagen en voor iemand met voldoende kapitaal zeer goede. Wij zijn bezig met de Braziliaanse regering een contract af te sluiten. Als dit lukt en die kans is groot, zitten hier grote perspectieven in.”
En een brief als deze, is niet de enige. Wij komen op de deplorabele zaak terug.
Tijdens mijn bezoek aan Carambeí in september van dit jaar vernam ik dat de familie Vermeulen blij verrast was met de herontdekking van de reisindrukken van hun voorvader Roeland Vermeulen, die eind jaren dertig waren verschenen in het Indische weekblad De Bergcultures. Inmiddels verschijnen ook delen van dit feuilleton in De Regenboog, het maandblad van de Nederlandse kolonies in Brazilië. In het zevende deel, oorspronkelijk verschenen in De Bergcultures van 29 oktober 1938, deed Vermeulen onder meer verslag van de viering van het 40-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina in Carambeí en een bijzonder huwelijk van twee pioniers in de kolonie.
Mijn laatste reisbrief dateert van 23 Juni 1938 en ik bemerk met schrik, dat wij alweer drie maanden verder zijn. De dagen vliegen voorbij en onze steeds terugkeerende verzuchting is, dat de dag het dubbele aantal werkuren mocht tellen, teneinde den gang der werkzaamheden nog sneller te doen geschieden. Toch hebben wij geenszins reden tot klagen. Wij doen wat wij kunnen en elke nieuwe dag brengt nieuwe vreugde. Wij vestigden ons op Carambehy circa medio October 1937. Wij wonen hier dus nog geen jaar en als wij het resultaat van ons werken aanschouwen, stemt dit ons zeker tot groote tevredenheid. Onze moestuin is nu in volle productie. Dagelijks genieten wij van de zelf gekweekte groenten, welke in groot variatie op tafel verschijnen. Alle geplante vruchtboomen staan vol in blad, het is een lust voor de oogen, zóó mooi als alles is uitgeloopen. Ook de in potten gekweekte acacia, nogueira brasileira (Braziliaansche tungboom), kapok, dennen, cassia, bracatinha en andere boomjes zijn prachtig gegroeid. Nu begint het eens zoo dorre kamp reeds een geheel ander aanzien te krijgen. Van onze aardbeien genieten wij dagelijks volop, terwijl de frambozen, bramen en druiven in vollen bloei staan. Vier onzer koeien moeten eerstdaags kalven. Het zal voor ons een groote gebeurtenis zijn, als het eerste kalfje het levenslicht aanschouwt! Ook de windpaggers en schaduwboomen beginnen, nu het voorjaar hier is ingetreden, zienderoogen te groeien. De lupine staat in vollen bloei en de Aleurites fordii (tung)-plantjes staan er op de kweekbedden kerngezond bij. Kortom, wij mogen inderdaad met de verkregen resultaten tevreden zijn.
Ons woonhuis is gereed en past volkomen in deze omgeving ; het is inderdaad in elk opzicht geheel naar onzen wensch uitgevallen. Sinds een maand bewonen wij het nu. Zoowel mijn vrouw, ikzelf en de kinderen moeten steeds poot-aan spelen, doch in dit zonnige land, met zijn gezond klimaat, is hard werken een genot, temeer waar het den opbouw geldt van een eigen bezit. (…)
Een drukke tijd ligt achter ons; een tijd van opbouw en succes, maar als scherpe tegenstelling ook een tijd van zorg en angst. Herinneren wij slechts aan het noodweer op 22 Mei j.l., met al zijn fatale gevolgen. Wij zullen dat nooit vergeten en bij iedere opkomende onweersbui, welke zich hier in deze streken bijzonder hevig en zwaar kan ontlasten, worden wij angstig voor het eigen bezit. Op den dertienden September jl. woedde hier wederom een hevig onweer, gepaard gaande met zware regens en storm.Juist op dien dag wilden wij het 40-jarig Regeeringsjubileum onzer geëerbiedigde Koningin vieren, welk feest oorspronkelijk op 7 September zou plaats hebben, doch wegens de slechte weersomstandigheden was uitgesteld tot 13 September. Liet het weer zich op den vroegen morgen van dien dag gunstig aanzien, onmiddellijk na de plechtige opening en het uitspreken der feestrede door den Voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Verbond, Ds. Muller, kwam een orkaan opzetten, waarna het begon te stortregenen, zoodat het buitenfeest letterlijk in het water viel. Van ons nieuwe huis en de stallen woeien ettelijke pannen af, waardoor eenige gaten in de daken ontstonden, met gevolg dat de daar beneden liggende vertrekken en ruimten onder regenden. Gelukkig viel de aangerichte schade uiteindelijk mee, doch we hopen vurig verder van dergelijke stormen bevrijd te blijven.
Onze kolonie is echter niet achtergebleven in de rij der feestvierende landgenooten daar ginds in het eigen Moederland en elders over den aardbol verspreid. Het bestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond had, evenals bij het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard en daarna bij de geboorte van Prinses Beatrix, in het 40-jarige regeeringsjubileum onzer Koningen een gelukkige aanleiding gevonden om alle Hollanders van Carambehy en omliggende contrijen samen te roepen, teneinde met elkander in vreugde en dankbaarheid dit feest te vieren en te herdenken, hetgeen die veertig jaren ons Vaderland gebracht hebben. Zoo werden dan op den 20sten September, eindelijk weer een stralend helderen dag, zooals wij dien hier zoo goed kennen, met zijn intens blauwe lucht en zonnewarmte, ten derden male de vlaggen geheschen in dit kleine stukje “Holland”, midden in de onafzienbare prairie van de Paranasche hoogvlakte. Hoe werd er feestgevierd! Een bloemencorso voor versierde karossen, wagentjes en fietsen, een ringstekerij voor paren in tweewielige karretjes, een Hollandsche kermis met diverse kermisgeneugten voor oud en jong, een defilé en behendigheidswedstrijd te paard vormden den hoofdschotel van het feestprogramma. Ondanks dan alle tegenwerkende weersfactoren, slaagde uiteindelijk deze derde poging tot feestelijk herdenken in vreugde en dankbaarheid. De liefde en trouw der Hollanders van Carambehy voor hun Vorstenhuis kwamen hierbij weer bijzonder tot uiting.
Het afdeelingsbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond is dit jaar bijzonder actief geweest. Kenmerkte het jaar 1937 zich door een sterke inzinking, in 1938 mocht de afdeeling zich verheugen in een aanzienlijke vermeerdering van het aantal leden, ook uit de omgeving van Carambehy. Wij hebben reden tot dankbaarheid, daar door het toenemend aantal leden het bewijs geleverd wordt, dat de Hollanders hier begrijpen, dat een nauw aaneengesloten verband den gemeenschapszin slechts kan bevorderen. Wij spreken steeds van Holland, respectievelijk Hollanders, omdat hier in Brazilië “Nederland” en “Nederlanders” absoluut onbekende klanken zijn. Men kent hier (en wij kunnen dit met trots neerschrijven), men waardeert hier hooglijk slechts Holland als aanduiding voor Nederland en de “Hollanders” als verzamelnaam der Nederlanders. Wij passen ons derhalve geheel hierbij aan door Nederland, Holland en ons zelf Hollanders te noemen. En zoo’n stukje Holland is de kolonie Carambehy, ondanks haar Braziliaanschen naam, welke oorspronkelijk uit het Indiaansch komt en welker vertaling in het Hollandsch omschreven luidt: “uitgestrekte prairie” (campos). Hollandsch dus, ondanks ook den zeer terechten naam, dien de reeds lang verdwenen Indianen van vroeger aan deze plaats gegeven hadden. Carambehy, niet méér dan een miniatuur plekje in de grootste der Zuid-Amerikaansche Staten: Brazilië, dat ongeveer 270 maal zoo groot is als Holland. Maar dit Carambehy heeft zijn Hollandsch karakter trouw bewaard gedurende de 26 jaren van zijn bestaan als Hollandsche kolonie, ver in het binnenland van den staat Paraná op ± 1100 meter boven den zeespiegel; een stukje Holland zóó Hollandsch, dat men moeite heeft te gelooven, dat men zich niet in Holland bevindt. Veel herinnert hier aan Holland; de roode daken der naar Hollandsehen landelijken trant gebouwde en ingerichte huizen, de koeien, de boter en de kaas, de goede eigenschappen der beste Hollanders: eenvoud en soberheid, trouwhartigheid en gastvrijheid en vooral ook onkreukbare trouw en eerlijkheid. Aan Holland herinnert ook de gehechtheid aan het oude verre land aan de Noordzee, evenals het klimaat, dat, zij het in verbeterde editie, met het vaderlandsche klimaat overeenstemt. Aan Holland herinnert de verre horizon en de ontzaglijke hemelkoepel, blauw, strak en diep als een zee, bij helder stralend weer; maar even zwaar en triest als late najaarsluchten, de voorboden van regen, wind en mist, die boven ons landje aan de zee voortjagen, kunnen ook hier de dagen van “nattigheid” voorbij gaan. Het buitenwerk ligt dan wel geheel of gedeeltelijk stil, zoover het den arbeid van menschenhanden betreft. Deze zoeken dan werkzaamheden in stal of schuur en binnenshuis, of vouwen zich warmend om een dampende kop koffie, terwijl buiten de regen stroomt en het vee als onbeweeglijke schimmen samenschuilt tegen de dampende heuvels van het schrale kamp. Grijs, grijs is dan dit land van zon en wijdte. Leven dan herinneringen op ergens uit die grijsheid geroepen, de warme intimiteit van een woonkamer, de geur van de koffie, de zingende ketel, het vroege lamplicht … ? Doch, spreekt en leeft misschien nog het allermeest en toch het laatst genoemd, dit alles hier op Carambehy niet door het in stand houden door de oud-kolonisten van hun eigen mooie taal? De gehechtheid dezer rechtgeaarde Hollandsche voortrekkers verdient overal, doch zeker in het vaderland ten volle waardeering.
Sinds eenige maanden krijgen wij ook les in de Braziliaansche taal. Er heeft zich hier een gepensionneerd Zwitsersch professor gevestigd, die jarenlang verbonden was aan verschillende Gymnasia der groote steden: in Brazilië en die bereid was tegen een honorarium van 3 milreis (zegge ± 30 cent) per lesuur ons geheele gezin de moeilijkheden der BraziIiaansche taal bij te brengen. Brazilië heeft zijn eigen taal en inderdaad is Brazilië groot en beteekenend genoeg om een eigen taal te hebben. Al is oogenschijnlijk het verschil tusschen het Portugeesch en·het Braziliaansch niet groot, in werkelijkheid bestaat er een groot verschil tusschen de Braziliaansche en Portugeesche spraakkunst, vooral sinds Brazilië zijn eigen spellingsregels heeft vastgesteld. De taal is mooi en welluidend, doch men moet zeer ernstig studeeren om haar grondig te leeren. Het Braziliaansch is verre van gemakkelijk en wij ouderen vooral stuiten telkens op onoverkomelijke moeilijkheden tijdens de studie. Toch ben ik er van overtuigd, dat speciaal voor het jongere geslacht een serieuze studie dezer welluidende taal zeker de moeite zal loonen.
Alvorens dezen brief te beëindigen wil ik nog melding maken van een onlangs gevierde bruiloft hier in de kolonie. Onze oudste kolonist “Opa Los”, weduwnaar van 72 jaar, trad in het huwelijksbootje met “tante Mina Verschoor”, een weduwe van 66 jaar. Deze jonggehuwden willen trachten elkanders laatste levensjaren op te vroolijken en het was inderdaad een ontroerend moment, toen de beide oudjes, hand in hand, elkaar met hoogst ernstige en vrome gezichten voor den dominee trouw en gehoorzaamheid beloofden. U ziet, aan poëzie mankeert het hier op Carambéhy ook niet.
Wij leven thans in het tijdperk der kampbranden. Zoodra het voorjaar intreedt, beginnen de Braziliaansche fazendero’s hun oudste kampgronden (± 3 jaar oud) in brand· te steken, teneinde voor hun vee nieuw krachtig, eiwitrijk gras te verkrijgen. Dit kampbranden geschiedt zeer oordeelkundig en vereischt een groote mate van inzicht en ervaring. Duizenden hectaren worden op deze wijze gebrand en zoo ver het oog reikt ziet men·het prairievuur. De lucht is tijdens deze periode soms wekenlang bezwangerd van rook. De zon wordt er door verduisterd; onwezenlijk licht verspreidt zich over het land, welks vergezichten oplossen in een laaghangend rookgordijn, waar de wind geen vat op schijnt te hebben en dat den verfrisschenden regen tegenhoudt. De zon beschrijft haar baan, maar wat wij van haar zien is niets dan een onwezenlijke bal, zwevend in een helle lucht, die pijn doet aan de oogen, als men er in opkijkt. Zonsop- en -ondergang zijn echter phantastisch mooi en vooral het avondrood, dat ineenvloeit met de grillige vuurlijnen van brandende kampen in de verte, is zoo magnifiek, dat men slechts kan zijn, hoewel men woorden zoekt om het te beschrijven. In de zwarte, sterrenlooze nachten levert het stille schouwspel van kruipend vuur over de spanning van vele heuvels en dalen heen, den nieuweling een gevoel van pracht en verschrikking tegelijk. Grillig en ongebreideld schijnt het steeds weer anders van vorm en gloed; hoe ver ook verwijderd, zoodat men geen vlammen, doch slechts vurige rookzuilen geen boven de wit-gloeiende lijnen ziet, toch ondervindt men de ondefinieerbare aantrekkingskracht van iets allesverterends, iets, waaraan een mensch maar zelden denkt, wanneer hij ’s avonds bij kaars of olieland, lichtje zit te werken. (…)
In het zesde deel van zijn reisindrukken, verschenen in het Indische weekblad De Bergcultures van 6 augustus 1938, vertelt Roeland Vermeulen over de laatste vorderingen van de bouw en inrichting van zijn nieuwe boerderij en de deelname van Carambeí aan de landbouwtentoonstelling te Ponta Grossa. Ook maakt hij melding van het feit dat de Nederlandse kolonie op 22 mei 1938 door een cycloon werd getroffen. In Curitiba waren die dag 23 slachtoffers te betreuren. In Carambeí bleef het beperkt tot materiële schade, maar het stenen woonhuis van de familie Borger en de bijgebouwen werden totaal verwoest.
Wij zijn weer een maand verder en ik kom volgens belofte wederom het een en ander van hier vertellen. De nachten zijn helder en frisch en de temperatuur schommelt tusschen de 5 en 10° Celsius. Werkelijke vorst hebben we nog niet gehad. Overdag is het stralend weer, met strak blauwen hemel en stijgt de thermometer tot hoogstens 10° C. Het is dan als het mooiste voorjaarsweer in Holland. De mensch gevoelt zich “fit” en gezondheid doorstraalt het lichaam. Er wordt met vreugde en groote animo gewerkt. Ook onze “opzet” groeit met den dag en men ziet alles zienderoogen vooruitgaan. Over een week trekken we naar onze eigen bezitting, d.w.z. we betrekken eerst de nieuw gebouwde knechtenwoning, welke thans geheel gereed is. Het hoofdgebouw nadert zijn voltooiing, doch het afwerken zal nog eenigen tijd in beslag nemen en het zal wel Augustus worden, alvorens we daar onzen intrek zullen kunnen nemen. De stallen zijn eveneens gereed en ons vee heeft een eigen “home” gekregen. Met mijn volgenden reisbrief zal ik eenige photo’s zenden, welke U een beeld zullen geven, hoe we thans hier in Brazilië gehuisvest zijn.
En zoo arbeiden we verder en bouwen op en t.z.t. zullen de diverse photo’·s U een beeld geven van hetgeen in korten tijd uit een met weinig kapitaal ontgonnen kamp in een georganiseerd, gemengd buitenverblijf herschapen werd. Trouw werd ik hierin bijgestaan door mijne vrouw en kinderen. Het was wel een groot waagstuk op onzen leeftijd naar dit vreemde land te trekken en zeker was de moed mijner eega te bewonderen, die mij hierheen met vertrouwen vergezelde. Moeilijkheden waren en zijn er nog steeds te overwinnen, maar wordt men soms al eens door treurige gedachten en herinneringen afgeleid, dan brengt het liefdevolle vrouwenhart ons weer het gareel. We hebben doorgebeten en overwonnen, al zullen zorgen niet uitblijven. Als vreemdeling betraden we dit zonnige, reuzengroote land. We moesten er ons in veel aanpassen en gewoon raken aan vele ongemakken. Doch, waar tijdens den arbeid, gedurende het geheele jaar, bij een wonderblauwen hemel meestal de zon schijnt, sterkt dit den mensch in zijn willen en kunnen. We hebben in den korten tijd van ons verblijf hier deze omgeving reeds lief gekregen en het land leeren waardeeren, dat ons in de gelegenheid stelde ons evenwicht terug te vinden. Toch vertoeven we in gedachten vaak in Indië en we zullen ons mooie Insulinde nooit vergeten en het steeds dankbaar blijven gedenken. Wij zullen het van hier uit misschien beter kunnen waardeeren, dan de meesten Uwer, die daar nog vertoeven, omdat we het kunnen herdenken zonder een zweem van kleinzieligheid.
Wij maakten in de afgeloopen maand de eerste vee- en landbouwtentoonstelling mede, welke door de Regeering in Ponta Grossa gehouden werd. Deze tentoonstelling verdient allen lof en al vielen bij de organisatie ervan nog oneffenheden te constateeren, toch was het succes groot. Wij mogen niet uit het oog verliezen, dat het de eerste maal was, dat een dergelijke tentoonstelling op touw werd gezet. Volgens onze opvattingen haperde het hier en daar, doch de tentoonstellingscommissie heeft bij deze eerste poging veel geleerd en in Februari 1939, wanneer wederom een dergelijke expositie georganiseerd zal worden, zal het succes stellig nog grooter zijn. De inzendingen lieten niets te wenschen over en overtroffen verre onze verwachtingen. Ook de voor de ingezonden dieren beschikbare stallen en gebouwen waren vakkundig en zeer modern uitgevoerd. De koeien- en varkensstallen muntten uit door keurige afwerking en waren volgens Noord-Amerikaansche opvatting tot in de puntjes en volgens de nieuwste eischen gebouwd. De permanente gebouwen waren inderdaad een sieraad voor deze tentoonstelling, terwijl ook ,de tijdelijke gebouwen in elk opzicht aan de gestelde eischen voldeden. Echter was het aantal inzendingen véél te groot voor de beschikbare ruimte en moesten vele mooie koeien en paarden onder den blooten hemel in onvoldoende afgewerkte stallen worden ondergebracht. Hier had de commissie uit onervarendheid beslist gefaald. De inzendingen waren overigens schitterend en wat er aan raspaarden en prima melkvee, rasvarkens, schapen, geiten, pluimvee enz. werd tentoongesteld, was een lust voor de oogen en diverse dieren vertegenwoordigden een kapitaal op zichzelf.
Ook onze kolonie Carambéhy was niet achtergebleven. Wij hadden nl., behalve enkele mooie paarden, een twintigtal Hollandsche melkkoeien naar de tentoonstelling gezonden. Helaas konden onze dieren, wegens te weinig plaatsruimte, geen onderdak in de permanente stallen krijgen en moesten ze onvoldoende verzorgd onder den blooten hemel overnachten. Hierdoor konden de verzorgers ook niet die zorg aan de dieren besteden, welke een tentoonstellingsinzending vereischt en werd daardoor het aanzien der dieren geschaad. Dit was wel heel jammer. We kregen een diploma met eervolle vermelding voor ons vee, doch had het betere stalling en verzorging gehad, dan hadden we zeker een zilveren of gouden medaille veroverd. Doch ook wij hebben bij deze inzending geleerd en zullen voor de volgende tentoonstelling onze voorbereidende maatregelen beter treffen, waardoor het prima Hollandsche melkvee die bekroning zal veroveren, welke het daadwerkelijk verdient. Wij hadden er groot succes met onze inzending zuivelproducten, boter en kaas, en smaakten de voldoening, dat deze inzending een gouden medaille met eerediploma in de wacht sleepte. Dat deze bekroning op deze voor het eerst gehouden tentoonstelling voor onze kolonie van veel waarde is, behoeft geen betoog. Onze marktproducten zullen daardoor nog meer in waarde stijgen en onze omzetkansen zullen zeker grooter worden.
Als bijzonderheid kan ik nog vermelden, dat namens den Interventor (Gouverneur) van den staat Parana aan onze tentoonstellingscommissie (waarvan o.g. de Voorzitter was) verzocht werd, of de Hollanders van Carambehy niet een typisch Hollandsch programma ten beste konden geven, ter opluistering van de tentoonstelling. Ons jongens- en meisjes-zangkoor onder leiding van Ds. Muller en zijn echtgenoote, hebben toen een in elk opzicht keurig programma afgewerkt, allen in typisch nationaal Hollandsch boerencostuum met klompen. Zang-, muziek- en dans·nummers wisselden elkaar af en het werd een daverend succes. Een enorm publiek woonde deze uitvoering bij en het geheel werd door de Braziliaansche autoriteiten en het publiek hooglijk geapprecieerd. Tijdens de pauze serveerden enige jonge dames, in nationaal costuum, hompjes kaas aan de autoriteiten en aan het publiek, welke geste ten zeerste werd gewaardeerd. Tijdens de uitvoering namen vele photografen opnamen voor diverse couranten en tijdschriften, terwijl ook een film gemaakt werd voor de bioscoop. Een en ander is wel een bewijs, dat de Hollander hier goed staat aangeschreven, want juist in dezen tijd zijn de maatregelen, welke de Regeering treft ten opzichte der vreemde nationaliteiten, zeer verscherpt. Het was een mooi geslaagd programma en het deed ons Hollandsche hart goed, dat dit succes bereikt werd door onze jeugdige Iandgenooten.
Op 22 Mei werd deze streek geteisterd door een geweldigen cycloon. Het werd ’s avonds tusschen 8 en 9 uur zwart aan den horizon en de bliksem was niet van den hemel. De natuur was . dreigend en stemde mensch en dier angstig. Circa half negen loeide een orkaan en de nieuwsbladen van den volgenden dag berichtten vele ongelukken. Overal waren menschen en dieren gedood en verwoestingen aangericht. Vooral de hoofdstad Curityba werd zwaar geteisterd. Er vielen daar 23 slachtoffers te betreuren. Helaas werd ook onze kolonie niet gespaard en vooral de familie Borger werd zwaar getroffen. Haar massief steenen woonhuis (het mooiste huis der kolonie) alsmede alle stallen en andere gebouwen weiden practisch totaal vernietigd. Het was een ontzettende ruïne, welke zich den volgenden morgen aan ons oog voordeed. Een droevig restje van een prachtbezit, in enkele momenten totaal weggevaagd en verwoest…. Voor den bezitter een geweldige slag, zoowel -financieel als moreel. Het resultaat van drie-jarigen stuggen arbeid, weg, verdwenen in enkele minuten; het is een harde slag. Men pinkt een traan weg, slikt even en…. denkt na…. Ook andere families werden min of meer getroffen en leden materieele schade, doch vergeleken bij het door de familie Borger geleden verlies waren dit slechts kleinigheden. Den volgenden dag was het schitterend weer en was de storm uitgeraasd. Als men dan zijn oog Iaat gaan over die oneindige vlakte, treft de rust en voelt men, dat de natuur bevredigd is na het opeischen harer offers. Het leven gaat weer ongestoord verder, alleen de getroffenen blijven achter met hunne zorgen en vragen ‑ Such is life ‑. Welk een kracht zulk een cycloon kon ontwikkelen, toonde ons o.a. het hier in de buurt gelegen “wolvenbosch”, dat na den orkaan als een afgemaaid bouwland neergeveld lag. Bij zulke natuurrampen gevoelt de mensch zich wel heel klein en nietig!
In het vierde deel van zijn reisindrukken, verschenen in De Bergcultures van 2 april 1938, gaat Roeland Vermeulen in op de ontginning van de gronden op de hoogvlakte van Paraná. Zijn advies is duidelijk. Wie zich in Brazilië wil vestigen, kan dat het beste doen op deze wijdse hoogvlakte. Hij eindigt met een korte beschrijving van de feestelijkheden naar aanleiding van de geboorte van prinses Beatrix.
Na het verschijnen mijner eerste reisindrukken in De Bergcultures, no. 52 dd. 25 December 1937 bereikten mij verschillende brieven van oud-collega’s en nog in functie zijnde planters, zoowel uit Holland uit Indië, om nadere inlichtingen. Waar me dus dat het contact gevonden is en mijn brieven de noodige belangstelling ondervinden, moedigt dit aan om nogmaals het een en ander van hier te vertellen. Intusschen neem ik aan, dat mijn vorige brieven No. 2 en 3 reeds vele gegevens bevatten, welke verschillenden Uwer gevraagd werden. Het is voor mij niet doenlijk, elken brief persoonlijk te beantwoorden, doch zal ik in briefvorm in De Bergcultures zooveel mogelijk alle vragen beantwoorden, zoodat ieder voor zich daaruit het voor hem gewenschte kan lezen.
M’n werk neemt veel tijd in beslag, daar de ontginningswerkzaamheden van het “kamp”, benevens de bouw van ons huis, benevens stallen en knechtenwoning, veel van ons vergen. Alles schiet echter langzaam maar zeker op en men krijgt een duidelijk beeld van hetgeen het worden moet. We snakken naar het moment, dat we onze “eigen” woning kunnen betrekken, doch ’t zal wel Juli worden, alvorens het zoover is. Werkkrachten zijn hier op het land nu eenmaal schaars en “paciencia” (geduld) is een woord, waaraan men hier dagelijks herinnerd wordt. Teneinde U een duidelijk beeld te geven van ons verblijf hier, stel ik me voor t.z.t. bij één mijner volgende brieven eenige photo’s bij te voegen, welke U in staat zullen stellen meer met ons mee te leven.
Ik maakte als lid van een commissie tot voorbereiding van het bouwen eener nieuwe zuivelfabriek in januari een oriëntatiereis door Santa Catherina. Deze reis was voor mij buitengewoon interessant, omdat ik profiteerde van het gezelschap van den leider dezer kolonie, den heer Jac. Voorsluys, die een ervaren vakkundige is op het gebied van kaas- en boterfabricatie. Het ligt niet in mijne bedoeling u·te vervelen met uitvoerige beschouwingen over kaasfabrieken en wat daarmee in direct verband staat, het zij voldoende U mee te deelen, dat wij op onzen schitterenden tocht 8 grootere en kleinere zuivelfabrieken bezochten, welke alle volgens Gouvernementsvoorschriften en op zeer moderne wijze zijn ingericht. Bedrijven, waar tot 30.000 liters melk per dag verwerkt kunnen worden, kunnen volgens den heer Voorsluys zeker den toets van vergelijking met de groote bedrijven in Holland doorstaan. Het doel, waarvoor we deze reis maakten, werd volkomen bereikt.
Voor U lijkt het me echter meer interessant het een en ander te vertellen van het klimaat, den bodem en het land zelve. Alvorens hieraan te beginnen zal ik eerst het een en ander van hier behandelen, waarmee dan tevens diverse door U gestelde vragen beantwoord zullen zijn. Om een eigen stuk grond te verwerven, staan hier twee wegen open en wel de aankoop van een reeds ontgonnen stuk land met alle zich daarop bevindende gebouwen, o.a. woonhuis, schuur, stallen; landbouwmaterialen en dikwijls ook paarden, koeien, pluimvee enz., of de aankoop van een zich nog in meer of min maagdelijken, ongecultiveerden staat bevindend landcomplex. Wat het beste is, hangt geheel af van persoonlijke inzichten, maar ook van beschikbare geldmiddelen. Gemakkelijker is vanzelfsprekend het reeds bestaande voort te zetten, want het vordert veel inspanning en energie tegeiijk met de voorbereidende ontginningswerkzaamheden, d.w.z. met het bouwklaar maken van den bodem, tevens allerlei “bouwerij” te moeten entameeren. Mij persoonlijk trekt het aan, ook uit sportiviteitsoogpunt, alles van·den aanvang af zelf op te bouwen en te doorleven, al ben ik er me ten volle van bewust, dat mijn moeite en arbeid zeker ook teleurstellingen met zich zullen brengen. Wat den koopprijs van zoo’n bestaande bezitting betreft, deze hangt in hoofdzaak af van den ouderdom van het bedrijf en van de vorderingen, welke cultuur-technisch reeds bereikt zijn op het oogenblik van verkoop. Men bood hier. o.a. te koop aan een aardige boerderij met ca. 80 ha kampland, waarvan ca. 15 à 20 ha reeds bewerkt akkerland en kunstweiden, met boomgaard en gebouwen, zonder levende have, voor 40 contos de reis (thans ± f 4000.-). Het woonhuis is echter niet veel waard en zou alleen als knechtenwoning kunnen dienen. Veel billijker is natuurlijk land, dat zich nog in zijn oertoestand bevindt en nog niet in cultuur is gebracht (oerbosch en kampland). Teneinde niet in herhalingen te vervallen, verwijs ik naar hetgeen ik o.a. over de grondprijzen e.d. vermeld heb in mijne vorige brieven.
Ik adviseer iedereen, die naar Brazilië zou willen komen, zich “hier” op deze ruime, mooie en wijde hoogvlakte van Paraná te vestigen. Al is de kwaliteit van boschgrond aanmerkelijk beter dan van het “kamp”, de klimaatsomstandigheden en het arbeidsprobleem spelen een dermate groote rol, dat de aankoop van “ploegbaar terrein” zeker is aan te bevelen. Hier·wordt veel reclame gemaakt voor het koloniseeren op boschgrond en inderdaad is er veel meer boschgrond dan·ploeggrond te koop. De ontginning der oerbosschen kan m.i., het best aan de hier geborenen overgelaten worden. Ploegbare kampgrond stijgt met toepassing van behoorlijke stalbemesting en kunstmest snel in waarde en werkt zichzelf spoedig omhoog, daar op deze mooie hoogte van ± 1050 meters, met een gemiddelde temperatuur van 16°C een jaarlijkschen regenval van 12 tot 1500 mm landbouwgewassen kunnen gedijen, terwijl het een ideaal land is voor veeteeltbedrijf. Ernstige candidaten zal ik gaarne individueel duidelijke en uitvoerige adviezen geven en elke gestelde vraag naar beste weten beantwoorden.
Liefhebbers voor Carambehy zullen zich moeten haasten, daar de beschikbare gronden snel verminderen. Zoo kocht o.a. een actief Hoofd-Officier in het Indische Leger reeds nu door bemiddeling van een medebewoner hier (eveneens gepensioneerd Hoofdofficier v.h. Ned.-Ind. Leger) 200 ha kampland voor zij zoons, terwijl de familie eerst in 1941 hier zal arriveeren. Voor meer kapitaalkrachtige gegadigden zijn in de onmiddellijke nabijheid van hier nog mooi gelegen fazenda’s te koop.Wat de mogelijkheden betreft om zich hier blijvend te kunnen vestigen, de wettelijke bepalingen zijn momenteel zeer verward en het is vrij lastig de vestigingspapieren in orde te krijgen. Er zijn echter nieuwe bepalingen in bewerking, welke binnenkort het binnenkomen van vreemdelingen aanmerkelijk zullen vergemakkelijken. De vrees voor het communisme zit er hierbij dehuidige Regeering in en het is te begrijpen, dat de immigratiemaatregelen verscherpt werden. Het verkrijgen der benoodigde papieren voor blijvende vestiging is betrekkelijk gemakkelijk, als men den weg eenmaal weet, doch dit is niet de juiste plaats hierover verder uit te wijden, daar de censuur hier eveneens zeer verscherpt is. Ik stel me echter voor iederen belanghebbende geheel disponibel om hem volkomen in te lichten en gerust te stellen.
Wat betreft het totaal aantal Hollanders in deze contrijen moge dienen, dat op het feest, dat hier te Carambehy gevierd werd ter eere van de heuglijke gebeurtenis in onze Prinselijke Familie [gedoeld wordt op de geboorte van prinses Beatrix op 31 januari 1938] zeker 200 deelnemers en deelneemsters, groot en klein, aanwezig waren. Dit handjevol vaderlandslievende Hollanders is niet achtergebleven en heeft spontaan aan zijn vreugde uiting gegeven. Het is een schitterend geslaagd feest geworden, dat zeker niet minder zal zijn geweest dan dat van andere feestvierende groepen Nederlanders in alle uithoeken der wereld. De feestrede en het dankgebed van Dominé Muller maakten diepen indruk op ons allen en toen onder het zingen van ons “Wilhelmus” onze Hollandsche driekleur naast de Braziliaansche vlag geheschen werd door den oudsten hier woonachtigen Hollander, den 80-jarigen oud-Officier der Grenadiers en Jagers, den heer Leegstra, werd het de meesten onzer te machtig en beleefden wij een diep ontroerend oogenblik. Wij voelden toen, dat we “Hollanders” zijn en ook zullen blijven.
In zijn derde brief aan het Indische weekblad De Bergcultures, welke op 22 januari 1938 in het blad verscheen, ging Roeland Vermeulen verder met zijn beschrijving van het leven op Carambeí. Hoewel hijzelf katholiek was en zijn dochter op een katholiek internaat in Ponta Grossa plaatste, was hij goed bevriend met de dominee van de kolonie, William Muller.
School, Kerk enz. De kinderen der kolonisten ontvangen het hoogstnoodige Nederlandsche onderwijs in een schooltje, dat door de kolonie zelf werd gebouwd. Als leerkrachten zijn aanwezig een hoofdonderwijzer uit Nederland [1], terwijl de echtgenoote van den meester in de rechten, die vroeger onderwijzeres te Amsterdam was, eveneens les geeft. De verplichte vakken in het Portugeesch worden door eene onderwijzeres met akte Portugeesch gegeven. Aangezien wij persoonlijk wat het onderwijs betreft hoogere eischen stellen, deden we ons dochtertje van acht jaar op een R.K.-internaat van Duitsche Zusters te Ponta Grossa. Zij zal daar zeker onder Duitsche en Braziliaansche meisjes van goede familie èn het Duitsch èn het Braziliaansch grondig leeren, hetgeen hier wel een vereischte is, vooral voor de jeugd, die hier haar carrière wil zoeken. Het is voor ons ouderen een groot inconvenient [ongemak], als men geen Braziliaansch spreekt of verstaat. Dat ondervindt men telkens, als men in de steden vertoeft. Op Carambehy komt van deze studie vrijwel niets, omdat uitsluitend Hollandsch gesproken wordt en men slechts sporadisch Brazilianen ontmoet, zoodat de gelegenheid om de taal te leeren spreken practisch niet bestaat. Het R.K.-internaat te Ponta Grossa heeft een uitstekende reputatie, het is van eerste standing en er wordt goed onderwijs gegeven. De totale verpleegkosten, inclusief schoolgelden, boeken, baden, muzieklessen enz. bedragen voor ons dochtertje maandelijks slechts f 20 totaal, hetgeen dus wel heel billijk is.
Het meerendeel, der Nederlandsche kolonisten·is aangesloten bij de Ned.-Herv. Kerk-gemeenschap. De kolonie bezit een eigen kerkje·en de godsdienstoefeningen worden geleid door Ds. Muller, een humaan en hulpvaardig mensch, die zijn volle energie aan de koloniebelangen geeft, en die dan ook de algeheele sympathie geniet van zijn gemeente. Zijn houding en standpunt tegenover de andersdenkenden zijn hoogst sympathiek. Ook zijn eega verdient en geniet alle achting en is hier zeer bemind. Als oud-verpleegster staat zij iedereen en, op elk uur van den dag bij en bewijst zij groote diensten aan het algemeen belang. De Heer en Mevrouw Muller zijn een groote stuwkracht en van onschatbare waarde voor deze kolonie en het is dan ook te hopen, dat zij hunne krachten en energie nog vele jaren aan het koloniebelang zullen blijven wijden.
Het is een zeer gelukkig verschijnsel, dat de kolonie èn door de school èn door de kerk haar Nederlandsch karakter zoo zuiver bewaard heeft en zeker ook in staat zal zijn dit te blijven doen. Verscheidene jongens en meisjes komen reeds op huwbaren leeftijd en het is een verheugend feit, dat in den laatsten tijd meer nieuw bloed in de kolonie is gekomen, daar de onderlinge huwelijken der oorspronkelijke kolonisten, die veelal familie van elkaar waren, op den duur degeneratie van het ras tot gevolg zouden hebben.
Opzet voor nieuwe kolonisten, transportmiddelen enz. Voor degenen, die van het landleven houden, is hier een rustig en tevreden bestaan te vinden, te meer, daar het klimaat zoo gezond is. Malaria noch mijnwormziekte of gele koorts komen hier voor. Wel wordt men hier in den zomer door zandvlooien geplaagd. Deze onaangename diertjes hebben de onhebbelijke gewoonte in de huid der voeten, liefst vlak bij of onder de nagels te dringen en daar hun eitjes te leggen. Gelukkig zijn ze er gemakkelijk uit te halen en krijgt men daarin snel de noodige routine. Door het dragen van hooge laarzen en het dagelijks controleeren der voeten kan men deze plaag tot een minimum beperken. Zoodra het kouder begint te worden verdwijnen de vlooien vanzelf.
Het beste transportmiddel in de kolonie is “paard” of “paard en wagen”. De kolonisten zijn in doorsnee uitstekende ruiters en kleine jongens en meisjes van 7 à 8 jaar rijden als volleerde circusartiesten. Zooals reeds werd beschreven is het land een mooi heuvelachtig grasland, afgewisseld door vlakten en doorsneden met vele grootere en kleine rivieren, waarlangs bosch groeit. De vergezichten zijn schitterend en de zonsondergang bij bewolkten hemel is inderdaad uniek.
De ervaring heeft geleerd, dat ca 50 ha voor een veehouder, die intensief wil werken (d.w.z. met aanleg van kunstweiden, voldoende bouwland voor maïs e.d., benevens groenvoer, boomgaard, groentetuin, aardappelenverbouw, pluim- en kleinvee o.a.) volkomen voldoende zijn. De werkkrachten zijn hier duur en schaarsch, vooral in vergelijking tot de normale uitgaven voor levensonderhoud. Men betaalt hier voor een boerenknecht met vrouw 300 milreis per maand, doch men is tevens verplicht voor deze menschen een eenvoudige woning te bouwen, welke op circa 4 à 5 conto’s komt te staan. Het aanbod is uiterst gering en men dient tevreden te zijn met hetgeen men krijgen kan. Dagloonen bedragen hier 10 milreis per dag. Dagelijks slaken we dan ook de verzuchting: “hadden we maar een paar onzer trouwe Javaantjes ter beschikking” en inderdaad . denken we met heimwee terug aan deze gewillige en vlijtige arbeidskrachten. Iedereen, die hier vooruit wil komen, moet zelf meewerken, zoowel de Heer als de Vrouw des huizes en dit is voor ons oud-Indischgasten wel een tegenstelling met de groote verwennerij in Indië.
Het leven hier heeft echter zijn groote bekoring en men went snel aan deze nieuwe leefwijze, welke geheel op Noord-Amerikaansche wijze is ingericht. De heerlijke “vrijheid”, welke men hier geniet, vergoedt zooveel, dat men de inconveniënten van het nieuwe bestaan gaarne op den koop toe neemt. Families met groote gezinnen zijn hier zeker op hun plaats, daar zoons en dochters door de personeelsschaarschte van groote waarde zijn. De oudste kolonisten-families tellen meestal 9 à 12 kinderen en zelfs meer en dat is in deze omgeving zeer normaal. De onderlinge samenleving is gezellig en men houdt op zijn tijd van een pretje. We maakten hier een picnic mede, waaraan oud en jong deelnamen en men amuseerde zich kostelijk.
Het Kerstfeest in de Kerk werd door oud en jong op eenvoudige, doch waardige wijze gevierd en wij hebben slechts bewondering voor hetgeen de promotors van dit mooie feest met bescheiden middelen bereikt hebben. De organisatie liet niets te wenschen over. Ook de a.s. groote gebeurtenis in ons Koninklijk Huis zal hier feestelijk worden gevierd [2]. Een feestcommissie is reeds doende het feest-programma voor te bereiden en als straks in het Moederland en in Ned.-Oost- en -West-Indië feest gevierd wordt, zal het handjevol oprechte Hollanders hier in de binnenlanden van Zuid-Brazilië zeker niet nalaten hunne beste wenschen uit te spreken en mee te jubelen ter eere der beminde Prinses en haar kindje…
Behalve de veeteelt en landbouw kunnen hier m.i. de varkensteelt, aardappelen en graangewassen en mogelijk ook de ricinuspittencultuur loonend beproefd worden. Daar de kunstmest vrijgesteld is van invoerrechten, is hij hier billijk te krijgen.
Belastingen en contributies Wat belastingbetalen betreft, is het hier een dorado. We betalen hier geen andere directe belastingen dan uitsluitend grondbelasting, t.w. 300 reis (d.w.z. ± 4 Hollandsche centen) per ha grondbezit. That is all! Na onze ervaringen in Nederland en Ned.-Indië dus inderdaad een land van belofte.
Noten.
[1] Keimpe van der Meer.
[2] Vermeulen doelde hier op de a.s. bevalling van kroonprinses Juliana. Op 31 januari 1938 werd haar dochter prinses Beatrix geboren.