Op weg naar Monte Alegre (2)

In het tweede deel van zijn reisverslag vertelt Rinke Slump over de belevenissen tijdens de bootreis met de Alphard vanuit de Golf van Biskaje naar het noorden van Brazilië. In Recife maken de landverhuizers voor het eerst kennis met hun nieuwe vaderland.

Tijdens ons verblijf in de Golf van Biskaje waaide er een storm met wind, kracht 11-12. Woeste zeeën grepen de ‘Alphard’ beet, smeten hem heen en weer en zetten het schip soms bijna op zijn kop, zodat de schroef geheel boven water kwam. Zelfs ervaren schepelingen verzekerden, dat ze nog nooit zoiets ergs hadden beleefd. De ‘Alphard’ moest pal tegen de wind invaren. Ze worstelde met alle kracht, maar lag soms bijna stil. En in de kooien lagen de ‘pioniers’ te worstelen. Ze kreunden en zuchtten en ‘offerden’ in de grote bussen, die voor dit doel in de hutten stonden. De gevreesde zeeziekte was aan boord gekomen en maakte vele slachtoffers. Enkelen slechts bleven op de been, maar voelden zich toch ook allesbehalve lekker. De zeeziekte is een vreselijk ding. Vooral met zo’n storm als deze. Het ene ogenblik glijdt men met de benen naar voren, zodat de voeten stijf tegen het voeteneind botsen, dan richt de stampende boot zich weer snel op en het slachtoffer bonkt met zijn hoofd tegen het boveneinde van de kooi. Maar intussen heeft een golf de boot al weer een heel eind in de hoogte getild en het volgend ogenblik zakt het schip met een vaart in een golfdal neer, zodat men zich voelt zweven. Dat is een akelig gevoel, want door die val komt dan de maag als het ware voor de keel, en de gevolgen laten zich denken.

Gelukkig beschikten velen nog over een zekere galgenhumor, waardoor de narigheid soms een beetje werd verlicht. Maar prettig was het zeker niet. Trouwens, ook de zeelieden erkenden, dat dit een zeer hevige storm was. Eén der auto’s in het ruim raakte los en veranderde in een wrak. Maar ons schip bleef gelukkig gespaard. Toch was die storm in zekere zin ook weer mooi. Ik ben een paar maal de trap op gekropen, zo goed en zo kwaad als dat ging. Wat men dan zag, was overweldigend. Als de boot in zo’n golfdal neerdaalde, zag men rondom zich niets anders dan muren van water. Met verwondering zag ik, hoe de golven met een boot van 9300 ton speelden en met welk een snelheid wij heen en weer werden gegooid. Dan komt men diep onder de indruk van de grootheid van de Schepper, die alle dingen onderhoudt en regeert.

Overigens was er op de reis niet zoveel interessants te zien als ik me wel had voorgesteld. Een lange zeereis is tamelijk eentonig. We kwamen vaak met de dagen in de war. Tijden achtereen zagen we enkel water en nog eens water. Alleen het passeren van de Canarische eilanden was interessant. We zagen één der eilanden dicht aan ons voorbijgaan, oprijzend uit de zee en met de top van de hoogste berg, die door de zon beschenen werd, in de wolken. Later passeerden we nog de St. Paulusrots. Een merkwaardig gezicht waren de vliegende vissen. Zo groot als een haring vlogen ze in zwermen over het water, een twintig a dertig meter, om dan weer onder te duiken. Ook de dolfijnen waren leuk. In een troepje zwommen ze voor de boeg en namen soms een geweldige sprong boven het water. Tweemaal zagen we voorts een haai.

Het was prettig, dat we op een vrachtboot waren. We mochten vrij lopen van de voorplecht tot helemaal achterop. Ook zijn we eens afgedaald in de machinekamer, onder leiding van ‘de meester’, zo heet de machinist op een zeeschip. We zijn toen zelfs helemaal door de z.g. tunnel geweest tot bij de schroef. De omgang met de bemanning is op een vrachtschip veel vrijer dan op een gewone passagiersboot. Men kan overal een praatje mee maken, met de kapitein, de scheepsdokter, de meester, de stuurman, de bootsman, de matroos en de kajuitsjongen. Wel moet men er voor zorgen, geen mooie kleren aan te hebben, want alles is even vettig. Onze jongens liepen in hun werkoverall en de anderen hadden hun gewone werkbroeken aan. Nee, luxieus was het niet aan boord maar de kost en de bediening waren uitstekend.

Elke morgen deden onze mensen de grote was. Dat was wel nodig, want er waren heel wat kinderen aan boord. Als men die ’s morgens netjes gekleed had, kwamen ze soms vóór negen uur al aantippelen, de handen vol vet en smeer en hun kleren weinig beter. Dus maar wassen en boenen. Een drooglijn, geleend van de matrozen, op het rek gespannen en daaraan de was opgehangen. Wasknijpers bezaten we niet. Maar van de matrozen leerden we, hoe men het wasgoed zonder wasknijpers op de lijn kan hangen, zonder dat er een stukje wegwaait en in zee terecht komt. Hoe we dat deden? Reis ook per vrachtboot naar Brazilië en U zult het weten!


Zo naderden we langzamerhand de Braziliaanse kust. Op een voormiddag kwam het land in zicht. Het eerste wat we zagen, was een stadje, schuin tegen de bergen opgebouwd. Olinda heette het plaatsje. Even verder lag de havenplaats Recief. Daar zagen we voor het eerst Brazilianen. Bootwerkers waren het. Ze hadden een donkere huid en waren in witte jasjes gekleed. De eerste indruk was niet zo bijster gunstig. Voor onze onwennige ogen zagen de mensen en dingen er erg vreemd uit en het was een geschreeuw van jewelste.


We lagen nog maar net vast, of een leger bootwerkers kwam aan boord om het schip te lossen. Het krioelde weldra in de ruimen, maar er werd weinig verricht. Een paar lui werkten en de anderen gingen liggen rusten, en er werd maar steeds door elkaar geschreeuwd. Men moest wel lachen, of men wilde of niet, Maar dit zagen we wel direct: de Braziliaanse havens moeten een hele verandering ondergaan, voor ze tegen Rotterdam op kunnen. Hier in Recief hebben we voor het eerst Braziliaanse grond onder de voeten gehad. De havenbuurt was slordig en vuil, maar de binnenstad zag er beter uit. Er waren daar mooie parken. De bruggen herinnerden aan Holland. Recief is trouwens ook door de Hollanders gesticht.

De tweede stad, die we aandeden, was Bara [Salvador da Bahia]. Deze stad ligt gedeeltelijk op een berg, terwijl de havenbuurt zich aan de voet van de berg uitstrekt. De verbinding met de bovenstad bestond uit een paar kabelspoortjes en een lift. Ook liepen er straatjes tegen de helling op. Wij gingen natuurlijk te voet langs de straatjes. Voor het kabelspoor of de lift hadden we geen cruzeiros.

(Wordt vervolgd).


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *