Wij bouwen een gemeenschap

In het speciale themanummer van Ontginning, het maandblad voor de katholieke jonge boeren van augustus/september 1950 kon een bijdrage van Geert Heymeijer natuurlijk niet ontbreken. Hoewel hij al wist dat de jonge gemeenschap financieel in zwaar weer verkeerde en daarvoor in Nederland al bij financiële instellingen om steun had aangeklopt, bleef hij in zijn bijdrage ‘Wij bouwen een gemeenschap’ optimistisch. Uiteraard waren er beginnersfouten geweest, maar ondanks deze moeilijkheden verwachtte hij dat de jonge gemeenschap een goede toekomst had. ‘Het sal waerachtig wel gaen’, zo citeerde hij Cornelis Tromp, en niet J.P. Coen, zoals hij per abuis aannam.

Merkwaardig dat zich het laatste half uur niemand heeft vertoond in mijn kamer met een of andere vraag of een probleem en ik staar door het raam naar buiten, de grote felrode papagaaienbloemen, die aan de metershoge struikenhaag langs het huis in de zon een levend behang vormen, naar de met gras begroeide heuvel in de verte, omzoomd door een rij wuivende Eucalyptusbomen en naar de Braziliaans blauwe lucht daarboven.

Er zou nu al een boekdeel te schrijven zijn over de. historie van de voorbereiding en het begin van onze kolonie en over de vele en velerlei problemen en aspecten, die het werk hier oplevert en die het neerschrijven waard zijn.

Huis van de Familie Lamers uit Venray
Huis van de Familie Lamers uit Venray

Welk samenvattend aspect moet ik hier behandelen in deze eerste publicatie ? Ik staar en peins en ik denk er ineens aan, dat het toch zo aardig is verhalen te lezen van Robinson Crusoe en dergelijke lieden, die door een of andere oorzaak van de menselijke samenleving zijn losgeraakt en dan aangewezen zijn om zelf in hun behoeften te voorzien en daarin dan steeds op de meest vernuftige manieren slagen. Die verhalen zijn echter enigszins misleidend, want men zou dan gaan geloven, dat een mens zich als. het moet met een dierenvel, een bananenstruik en nog zowat, kan behelpen. Dit nu is beslist onjuist.

Wel zijn wij geen schipbreukelingen, noch Robinson Cruzoe’s, maar doodgewone Nederlanders, die twee wereldoorlogen, welke de mensheid overigens weinig geleerd hebben, achter de rug hebben. Ik wil maar zeggen, dat wij, meer dan wie ook, aan den lijve ondervinden, wat het zeggen wil, plotseling te treden uit het Nederlandse economische en sociale leven, ‑ dat ondanks alles toch nog redelijk goed functioneert ‑ en dan aangewezen te zijn om zelf in alle behoeften en noden te voorzien. Het blijkt dan, dat de zich pionier noemende Nederlandse emigrant van anno 1950 een even gecompliceerd als veelzijdig geheel van geestelijke en stoffelijke behoeften heeft, waarvan de onmiddellijke en volledige bevrediging werkelijk niet zo eenvoudig is.

Wij zijn bezig een gemeenschap op te bouwen. Het woord is gemakkelijker neergeschreven dan te realiseren wat het inhoudt. Voor de buitenstaander is het ondoenlijk een voorstelling te maken van wat het zeggen wil om in een vreemd land, op 40 km van de stad, alle problemen op te vangen, die de bouw van een kolonie, een kleine maar volledige gemeenschap, met zich brengt. Velen zullen zich onze Nederlandse kolonie in Brazilië voorstellen. Als een groot landbouwbedrijf. Dat is nu ook, maar het is nog veel, veel meer. Want aan de exploitatie van een landbouwbedrijf moet de ontginning van het land vooraf gaan en voor de ontginning zijn machines en mensen nodig. En die mensen moeten een woning hebben en die woningen moeten worden gebouwd en daarvoor zijn weer mensen nodig. En behalve dat, zijn er machines nodig en materialen om de huizen te bouwen. En de machines moeten gerepareerd en voor die reparatie moeten weer andere machines, gebouwen en gereedschappen zijn en weer . . . . mensen.

En die mensen moeten gevoed worden en die mensen worden wel eens ziek en dan moet er een dokter komen of zij moeten naar het ziekenhuis en er moeten medicijnen zijn. Die mensen, zij trouwen en zij krijgen kinderen en dan moet er een verpleegster zijn en moet de moeder een tijdlang geholpen worden. Er zijn mensen, die grotere kinderen hebben en die moeten onderwijs hebben en bij voorkeur goed onderwijs, want het is gebleken, dat de kracht van ons volk en de voorsprong, die het op vele andere volkeren heeft, voor een groot deel te danken is aan het op zo’n hoog peil staande onderwijs in Nederland. Tenslotte hebben de mensen voorlichting nodig en eindelijk ook een beetje ontspanning.

Bevolkingsstatistiek 1948-1950
Bevolkingsstatistiek 1948-1950

Dit zijn dan de “sociale” problemen in de ruimste zin van ’t woord, maar daarnaast komen de technische en de economische problemen. Voor het vee, dat wij meebrengen uit Holland, moeten stallen gebouwd worden ; het moet “geïmmuniseerd” tegen de “tristeza”, een inheemse bloedziekte ; het moet verzorgd en gevoed worden. Dje voeding moet liefst op eigen bodem worden voortgebracht. De melk, die geproduceerd wordt en de overige producten moeten vervoerd worden en de weg moet gezocht worden naar de consument. Voor kippen en varkens moet het fokmateriaal gekocht en voor stalling en voedering moet worden gezorgd. Een beslissing moet genomen worden wat er gezaaid en geplant moet· worden. De vraag opgelost, welke rassen en variëteiten het beste zijn, en de moeilijkheden moeten worden opgelost om het nodige zaaizaad en plantmateriaal te verkrijgen, onderzocht hoe en wanneer geplant en geoogst moet worden.

En dat alles moet geadministreerd en gefinancierd worden. Kostprijzen moeten berekend, calculaties gemaakt en plannen ontworpen voor ontginning, akkerbouw, huizen- en stallenbouw. En alles moet op de juiste wijze in elkaar passen, want als een emigrantenschip aankomt, moeten de huizen gereed zijn en als het vee komt de stallen en als de oogst er is, moet die geborgen en bewaard kunnen worden en moeten de magazijnen klaar zijn.

Dit is niet eenvoudig in een land, waar het transport moeilijk is, waar grondstoffen- en materialen, onderdelen van machines, medicijnen voor mens en dier, moeilijk en vaak duur, soms te duur, moeten worden gekocht, want de weg naar de goedkoopste leverancier is niet gemakkelijk te vinden. Dit is niet eenvoudig in een land, waar de taal en het klimaat, de bodem en de groei van gewassen en dieren, zo anders is dan in Nederland. Neen, eenvoudig is het  niet om dit raderwerk zonder haperen aan de gang te houden, deze jonge gemeenschap, met zijn vele behoeften, te doen functioneren, de vele vragen, die plotseling en veelal tegelijk zich voordoen, te beantwoorden.

Dit alles overpeinzende en dan bedenkende, wat er in korte tijd, ondanks de moeilijkheden tot stand gebracht is, dan is er alle reden tot verheugenis en vooral tot grote dankbaarheid en dan zeggen wij met Coen : “Het sal waeragtich wel gaen”. De gedachten van ieder hier houden zich steeds bezig met de toekomst en de oplossing van de problemen, die voor .ons liggen, maar het is toch wel goed van tijd tot tijd eens achterom te zien en dan door de bril van de vele bezoekers, die hier komen en die steevast hun been verwondering uitdrukken over hetgeen in zo’n korte tijd tot stand werd gebracht.

Wij hebben nu toch in een goed jaar 500 mensen en 500 stuks vee hier ondergebracht. De “primaire” industrieën: de houtzagerij en de steenbakkerij draaien. De timmerfabriek, die met alle machines op gebied van de houtbewerking is uitgerust, draait op volle toeren, de garage en de smederij zijn in prima gebouwen ondergebracht en kunnen het onderhoud der machines aan 1000 ha. land is ontgonnen, de maïsoogst is begonnen en belooft zeer veel. De bakkerij bakt prima brood en voor weinig geld, de slagerij levert veel beter en goedkoper vlees dan wij gewend waren. In de kerk worden zondags drie H.H. Missen·opgedragen en de H. Mis en het Lof op werkdagen worden goed bezocht: het draait normaal als in Holland. Ook de school is een lust om te zien: 100 kinderen in 6 klassen en zelfs een begin van een Middelbare school is gemaakt. Bij bijzondere gelegenheden zijn feestjes en het kortelings opgevoerde Paasspel was een daverend succes. Kortom er leeft en groeit een volledige gemeenschap.

En de perspectieven ? Het antwoord daarop is, dat Brazilië nog een enorme opnamecapaciteit heeft van consumptiegoederen. Wat men ook produceert gaat grif weg voor goede prijzen. Er moet echter bij vermeld worden, dat men éérst de aanloopperiode moet overbruggen, de kinderziekten doormaken. Dit geldt op alle gebied, zowel voor de landbouw als voor de industrie. De vraag naar allerlei producten is groot genoeg. Vooral van voedings- en genotmiddelen. Onze bakker maakt ontbijtkoek, een product, dat men hier niet kent, evenals beschuit en Brabantse eierkoeken. Ze vallen zeer goed in de smaak bij de Brazilianen. Het is een kwestie van organisatie, van tijd en van kapitaal, om een bescheiden Koek- en Beschuitfabriekje op te richten. En waarom zou deze niet tot een flinke fabriek kunnen uitgroeien? De prijzen van vele artikelen lopen sterk uiteen in verschillende seizoenen. De eierprijs is de laatste tijd het dubbele van enige maanden terug en zakt over enige weken weer in. Een koelhuis zou zich in twee jaar betaald maken. De aardappelprijs loopt al naar het seizoen van 30-75 cent per kg omhoog in de groothandel. Een goede bewaarplaats is er in één jaar uit.

Onze ervaring met de kalveren is eveneens zeer hoopvol. In het algemeen verkopen wij onze kalveren niet met het oog op de noodzakelijke groei van de veestapel. Maar enkele hebben we verkocht en al doende leert men. De eerste ging weg voor 600 gulden, de tweede voor

800 gulden, daarna (nuchter) voor 1000 gulden en daar wij eigenlijk niet wilden verkopen, dreven wij de prijs maar op, omdat de Braziliaan niet graag hoort, dat we hem niet willen verkopen. Toen verkochten we er twee, nog ongezien in de moeder voor 1200 gulden per stuk en tenslotte, om er een eind aan te maken, vroegen we 2000 gulden voor een 6-maands kalf. Maar het werd gekocht! Ook op ander gebied liggen de perspectieven. De steenbakkerij houdt nu onze behoefte aan stenen vrijwel bij. Straks kan de steenfabriek de stenen afleveren buiten de kolonie. De kwaliteit is beter dan de gewone Braziliaanse steen. De timmerfabriek kan zich straks werpen op de meubelfabrikatie en allerlei houtwaren. Thans verlaten ook al kunstproducten de kolonie: de zusters vervaardigen zeer artistieke religieuze schilderijtjes, die hun weg naar Nederland al vinden; ook van mooi hout gedraaide en beschilderde sierschalen. Onder leiding van de Pater is een glazeniersbedrijf in voorbereiding. De vestiging van de eerste niet-agrarische industrie is al beklonken en de eerste aanvragen voor vestiging van renteniers, aangetrokken door de veilige rust, de Nederlandse sfeer en de schoonheid van het land, zijn al binnen.

Fazendahuis, in gebruik als klooster van de zusters
Fazendahuis, in gebruik als klooster van de zusters

Dit alles beteken : export en “deviezen” voor onze kolonie, want deze moeten wij zien als een economische eenheid. Ja, de perspectieven zijn werkelijk niet slecht. Maar nogmaals, voordat die perspectieven werkelijkheid worden moet er een moeilijke tijd overbrugd worden, een pionierstijd van hard werken en sober leven, van het met moeite aan elkaar knopen van de eindjes. Dan moeten kinderziekten overwonnen en . . . leergeld betaald worden. Wij zitten nu nog midden in deze periode, al is er al heel wat tot stand gebracht. En deze periode is werkelijk een moeilijke, dit moet men niet onderschatten.

Het is dan ook geen wonder, als er soms eens iets hapert. Zo hebben we lang getobd voor de steenbakkerij bevredigend liep en men moet niet mopperen en de moed niet verliezen, omdat de houtzagerij nog niet volledig op gang is en de behoefte nog niet kan bevredigen. Maar dit komt! En evenmin is het wonder, dat niet steeds alle mensen in al hun verlangens bevredigd kunnen worden, dat niet alle verwachtingen kunnen worden vervuld. Het belang van het geheel gaat ten slotte voor dat van het individu. En dan wordt er wel eens door deze of gene gemopperd, maar daar mag men zich niets van aantrekken. Want we bouwen toch een gemeenschap op; wij zijn niet meer in Nederland, maar we stichten een kolonie in een nieuw en vreemd land. Dat is door de eeuwen heen overal gebeurd, maar wat zijn de offers, die wij brengen in vergelijking met vroegere kolonisten? Denken wij eens aan het pionierswerk van de Indië-vaarders, van Barends, van de oude Portugezen in Brazilië. Dat pionierswerk kostte vele, soms zeer vele mensenlevens, bloed, zweet en tranen, twist en onderlinge strijd. Onze moeilijkheden vallen daarmede volledig in het niet en toch bouwen wij ook een kolonie. Neen, wij hebben alle reden om dankbaar te zijn. Aan de andere kant hebben onze mensen, die hier werken en ploeteren en zich behelpen en natuurlijk ook tegenslag hebben te incasseren, het recht op alle waardering en steun, moreel en materieel, van alle weldenkende Nederlanders.

Wij hopen en vertrouwen, dat later ook van onze kolonie kan gezegd worden: Daar werd iets groots verricht!


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *