Een nieuwe kolonie in Castro (1)

Pater Cornélio Strooband MSC

Toen begin 1953 op de Fazenda Ribeirão de tegenstelling tussen enerzijds de boeren die het nieuwe in het Portugees opgestelde contract hadden ondertekend en de dertig boeren die dat weigerden niet meer overbrugbaar bleek te zijn diende zich een “redder” aan in de persoon van pater Cornélio Strooband MSC. Strooband was sinds eind 1952 werkzaam in Castro en had van de bisschop van Ponta Grossa naar eigen zeggen opdracht gekregen een katholieke kolonie te stichten dat als tegenwicht kon dienen tegenover wat hij noemde de “protestantse invloedssfeer” die het gevolg was van de aanwezigheid van de Nederlandse kolonies Carambeí en Castrolanda. Daartoe had Strooband de boeren op het oog die in Holambra weigerden het nieuwe contract met de coöperatie te tekenen. Dit contract noemde hij “het drama van de getekenden en de ongetekenden.”
Op 20 juni 1953 publiceerde het weekblad De Nieuwe Eeuw een uitvoerige brief van Strooband waarin deze zijn pogingen om deze kleine katholieke kolonie te realiseren. ‘Het pretentieloze, onopgesmukte verslag door een bezorgde jonge priester, boeiend in zijn eenvoudige stijl, herbergt een zee van tragiek en teleurstelling’, aldus het weekblad. Hij schetst hierin de situatie die hij aantrof in Castro, zijn bezoek aan Ribeirão en tenslotte de stichting van de kolonie Santo António in Castro en de tegenwerking die hij daarbij ondervond van de Nederlandse autoriteiten in Rio en Paraná.
Het eerste deel van Stroobands relaas handelt over zijn aankomst in Castro en zijn kennismaking met de nabijgelegen protestantse kolonies Carambeí en Castrolanda.

Door allerlei merkwaardige omstandigheden ben ik hier in Paraná terecht gekomen, een van de zuidelijke staten dus. Men zou van toeval kunnen spreken. Mijn bisschop ziet er de Goddelijke Voorzienigheid in en ik ben graag geneigd mij bij die mening aan te sluiten, omdat ik zie wat hier aan het gebeuren is en weet dat God zich nu eenmaal graag van merkwaardig ongeschikte instrumenten lijkt te willen bedienen. De bisschop ontving mij met open armen, omdat elke priester hier een welkome aanvulling is in het grote tekort. Ik vroeg in Castro te mogen werken, ongeveer 35 kilometer van Ponta Grossa gelegen en hij stond mij dat graag toe.
Daar kwam ik dus binnenvallen, als Hollandse priester een bezienswaardigheid voor mijn collega’s, meestal in Brazilië geboren, maar grotendeels van Poolse of Duitse afstamming, terwijl hier ook verschillende Italiaans en Amerikaanse priesters werkzaam zijn. Ook voor de mensen natuurlijk een bezienswaardigheid en speciaal een reden tot verbazing voor de Hollandse consul van Paraná, die hier in Castro woont en die bij mijn eerste bezoek al gauw moest vragen wat ik daar in Godsnaam kwam doen. Ik kan hier al wel vermelden, dat deze bewuste persoon tegelijk pastoor is van de Hollanders hier, die zo goed als uitsluitend protestanten bleken te zijn, terwijl hij bovendien de organisator is van een tweede Hollandse kolonie in deze gemeente, “Castrolanda” genaamd. Een eerste groep van ongeveer vijftig gezinnen, de kolonie “Carambey” is hier al 45 jaar gevestigd. De nieuwe kolonie bestaat nu ongeveer twee jaar en telt ongeveer twintig gezinnen, terwijl er regelmatig nieuwe gezinnen bijkomen. Ook dit uitsluitend protestanten. Enigszins begrijpelijk was dus wel de verbazing van deze consul-pastoor daar ineens een Hollandse priester op visite te krijgen, die bovendien beweert daar te willen blijven wonen.
Enfin, ik liet hem zijn verbazing en toog op onderzoek uit. Ik trof er twee collega’s aan. De pastoor, in Brasil geboren, van Poolse emigranten-ouders en een ander van Duitse oorsprong. Dat ik welkom was bleek uit de hartelijke ontvangst en meer nog toen ik de “parochie” ging bekijken. Een stadje van ongeveer tienduizend inwoners en buiten de stad dan nog een kleine vijftig kerken en kapellen, bij bevolkingscentra daar gelegen.

Aardige parochie
Alles bij elkaar dus een aardige parochie, waar drie priesters de handen aan vol kunnen hebben. Het oppervlak van de parochie is als ik mij niet vergis ongeveer twintigduizend vierkante meter, het totaal aantal inwoners bedraagt ten naaste bij veertigduizend. Rond te kijken was er dus genoeg en te werken ook. Daarbij komt dan nog de interessante bijzonderheid van de sterke verscheidenheid van karakter en nationaliteit. In de stad wonen hoofdzakelijk eigenaars van fazenda’s uit de omgeving en natuurlijk de nodige handelaars etc. Gedeeltelijk van Braziliaanse oorsprong, een groot gedeelte ook Polen, Italianen, Turken, Oekraïners, Fransen, Duitsers, Hollanders.
De wegen zijn natuurlijk doorgaans slecht, op de grote weg van Castro naar Ponta Grossa na en op je reis kom je dan van alles tegen. Op een of andere manier leven al deze mensen van de grond. Daar vind je echte Brazilianen van de oude soort, die in hutjes van klei en stokken op de berghellingen wonen. Bruin en zwart met voddige kleren, blootsvoets en kroezige baardjes. Goed volk, maar totaal onwetend, levend in uiterst primitieve omstandigheden, maar dat zijn ze zich niet bewust en kan ze ook niets schelen.
Daarnaast zijn er evenwel de zogenaamde kolonies. Groepen landbouwers, meest van Europese oorsprong, die aan meer geregelde landbouw doen. Daar zijn Oekraïners, Polen, Italianen, meestal zeer armoedig, vervallen houten huisjes en zonder een spoor van moderne methode. Ze blijven dan ook altijd op hetzelfde peil. Ook evenwel stuit je dan ineens op een modelfazenda, waar enkele Franse families raspaarden fokken voor de jockeyclub in Rio de Janeiro. Ook is er de meer georganiseerde Duitse kolonie waar al een grotere welstand is en waar ook moderne bemesting en gebruik van machines al is ingeburgerd. Vanzelfsprekend wordt daar alleen Duits gesproken, ofschoon ze daar al achttien jaar wonen. Deze laatsten en ook andere groepen die dichterbij gelegen zijn krijgen elke maand een H. Mis, wat al iets zeer bijzonders is. Natuurlijk nog veel te weinig, maar ja, wat wil je? De uitgestrektheid is te groot voor die paar priesters, die samen maar één jeep ter beschikking hebben. Intussen gebeurden er evenwel merkwaardige dingen en zo kom ik langzamerhand tot de reden van dit schrijven.

Oud woonhuis in Carambeí, 1988

Wat zeg je me nou?
Ik vertelde al dat hier twee Hollandse kolonies gevestigd waren, van allemaal protestanten. Mooi, zei de bisschop al in het begin, dan kun jij tenminste wat voor die Hollanders zorgen. Pardon, excellentie, zei ik, die zijn allemaal protestant. Wat zeg je me nou? Och ja, het bisdom is ook zo groot. Zo’n bisschop kan ook niet van alles op de hoogte zijn.
Nu ja, probeer ze maar katholiek te maken. – Het is hier nu eenmaal de natuurlijkste zaak van de wereld dat iedereen katholiek is. Jawel bisschop, maar dat zal niet zo mee vallen. Dit zijn niet zo wat van die verwaterde Braziliaanse protestanten, die evengoed hun Ave Maria bidden. Bij hen is het menens en elke kolonie heeft zijn eigen Hollandse dominee, kerk etc. En zo? Enfin, ik moest dan meer zien. Wel, dat rondzien leverde verschillende merkwaardige ontdekkingen op.
Deze kolonies gaan best. Ze zijn goed opgezet. Breiden zich regelmatig uit. Allemaal best natuurlijk. Maar ja, dat uitbreiden en dat allemaal nieuwe protestanten en dat gaat maar rustig door. Als je dan daarbij ziet de gebrekkige kennis en geestelijke verzorging van onze katholieken, dan geeft dat wel eens te denken. Meer nog als je dan je katholieke parochianen die daar in de buurt wonen of werken regelmatig bij de dominee in de kerk ziet. Begrijpelijk natuurlijk. Kerk is kerk en ze willen nu eenmaal iets hebben en de dominee praat evengoed over het evangelie en O.L. Heer. En dat breidt dan maar uit. Er komen nieuwe gezinnen uit Holland en er zijn veel kinderen en die trouwen en dat gaat maar door met die uitbreiding.
Knap maar op, zegt de bisschop. En ik ging aan het denken dat het hier toch zo’n aardige streek is. Mooi landschap, ruim en wijd, licht golvend terrein, afgewisseld door dennebosjes, de beroemde pinheiro van Paraná, die zulk uitstekend timmerhout levert en het landschap mooi maakt. Ja, ze hadden gelijk die Hollanders, dat ze hier kwamen wonen. Land genoeg en goed land. Een aantrekkelijke omgeving en dan het klimaat. Kunnen ze dat wel beter wensen. Een geleidelijke regenval, in de zomer niet te heet, een korte, niet al te koude winter.

Ja, waarom niet?
Elke Hollander “doet” het hier best. Holland is heel mooi. Maar we hebben hier toch wel een beetje medelijden met die mensen die in dat wisselvallige en dikwijls gure klimaat daar moeten leven. Nee dan hier, zon en blauwe lucht en toch niet wat je noemt heet. Een goed klimaat om te wonen en te werken. Dat zie je aan de mensen, dat zie je ook aan de vruchten op de akkers. Tarwe en rogge, aardappels en rijst, appels en peren en sinaasappelen. Alles doet het hier goed. Land is er genoeg en niet duur. De regering is er sterk op uit om de immigratie te bevorderen. Bijzonder hier in Paraná, dat om te zeggen nu eerst “ontdekt” is. De bevolking groeit en daarmee de behoefte aan levensmiddelen. En dan moet je die Hollandse koeien zien. Ze weten niet meer dat ze wel eens in Friesland of Limburg hebben liggen kauwen en hun melk gaat naar de zuivelfabriek zoals gewoonlijk.
Een goed land voor Hollandse immigranten. Waarom geen katholieken?? Ja waarom niet, zei de bisschop. Ja waarom niet, zei de kardinaal van Rio de Janeiro. Ja waarom niet, zei Dom Helder Camara van het bisschoppelijk immigratie-comité.
En zo kwam ik in Rio en zo kwam ik bij de Hollandse legatie om inlichtingen en zo kwam ik bij het bestuur van het Braziliaans immigratiecomité. En toen begon het. O nee, niet de immigratie, nog lang niet. Zo begonnen de moeilijkheden, bedoel ik. O ja, de inlichtingen werden vlot gegeven, al voelde ik wel het lichte schouderophalen over dat jonge patertje. ‘Dat zal toch wel niets worden’ en het bleef nog rustig. En de Hollandse consul in Castro probeerde mij te vertellen hoe moeilijk het was. Dat zou mij wel aanstonds ontmoedigen.

Bewaren

Bewaren

Bewaren


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *