Een korte geschiedenis van Holambra (I)

Mari Smits, Holambra. Geschiedenis van een Nederlandse toekomstdroom in de Braziliaanse werkelijkheid, 1948-1988 Uitgave: Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen (1990)

Sinds enkele jaren ben ik naast mijn reguliere baan bezig met de voorbereiding van een nieuw boek over Holambra I. Sinds het verschijnen van mijn boek in 1990 zijn er veel nieuwe bronnen beschikbaar gekomen. Met name de archieven van Nederlandse ministeries, die nu berusten bij het Nationaal Archief in Den Haag bevat veel nieuwe informatie over de nauwe relatie tussen Holambra en Nederland in de beginjaren. Toen enkele jaren geleden duidelijk werd dat mijn oude boek ten lange leste was uitverkocht, besloot ik opnieuw de archieven in te duiken ten einde deze nieuwe informatie te verwerken in een nieuw boek. Nu dit boek bijna klaar presenteer ik bij deze als opwarmertje de passages uit mijn scriptie ‘Met kompas emigreren’ over Holambra, dat ik schreef voorafgaand aan mijn onderzoek ter plaatse. Hoewel het gezien de kennis van nu sterk verouderd is en onvolledig, geeft het wel een impressie van de belangrijkste ontwikkelingen rond Holambra gedurende de eerste 12 jaar van zijn bestaan. Voor wie mijn scriptie nog eens na wil lezen, die kan hier de [pdf] vinden. De inleiding van ‘Met kompas emigreren’ is ook te lezen op mijn website www.marismits.nl.

Deel 1 van ‘Een korte geschiedenis’ beschrijft het begin van Holambra tot in 1950, toen bleek dat de jonge kolonie over onvoldoende financiële middelen beschikte om te kunnen blijven voortbestaan.

Het meest tot de verbeelding sprekende emigratieproject van katholieke zijde was ongetwijfeld de stichting van de landbouwkolonie Holambra in Brazilië Hier werden niet slechts individuele emigranten overgeplaatst in een nieuwe omgeving, maar werd op een nog niet ontgonnen stuk land een ‘fazenda’ ter grootte van vijfduizend hectares een hele dorpsgemeenschap gesticht met een eigen infrastructuur. Omdat het om een geheel Nederlandse gemeenschap in den vreemde ging. kreeg bet project in Nederland veel aandacht. Hoewel bij het project maar een beperkt aantal emigranten betrokken was, werd het belang daarvan groot geacht. Van het succes of het falen van het project zouden ook de toekomstige emigratiemogelijkheden en het prestige van Nederland als emigratieland afhangen. Terwijl voor Nederland bij de vestiging van landbouwkolonies in Brazilië een nationaal belang in het geding was, was voor de KNBTB een specifiek katholiek belang in het geding: de stichting van Holambra betekende de realisering van zijn van vóór de oorlog daterende opvattingen over emigratie; lange tijd was men immers van oordeel geweest, dat emigratie slechts dan verantwoord was als men land- en geloofsgenoten bijeen kon brengen in kolonies onder een eigen geestelijke en technische leiding. Hiervóór is reeds uiteengezet, dat deze opvattingen al snel door de feitelijke ontwikkeling van de naoorlogse emigratie achterhaald werden. Wat echter wél interessant is, dat is het feit dat voor de KNBTB zich voor het eerst de mogelijkheid voordeed om dit streven naar kolonievorming in praktijk te brengen.

Hoewel pas na 1945 sprake was van een georganiseerde vestiging van Nederlandse kolonies in Brazilië waaruit de vestiging resulteerde van onder andere Holambra (1948), Monte Alegre (1949) en Castrolanda (1951) waren vóór 1940 al Nederlandse gemeenschappen in Brazilië aanwezig. De oudste daarvan is de sedert enige tijd aan de vergetelheid onttrokken, rond 1860 gestichte Zeeuwse gemeenschap Holanda in de staat Espirito Santo. Verder kwamen in 1908 en 1909 veel Nederlanders onder wie ontslagen Rotterdamse dokwerkers na een havenstaking in 1908 naar Brazilië. De meesten kwamen terecht op de kolonie Iraty in de staat Paraná. Deze kolonie werd echter een mislukking. Velen keerden terug naar Nederland. Een aantal van hen vormden het begin van de kolonie Carambei (Paraná), die daarentegen wél uitgroeide tot een
levensvatbare kolonie.

De basis voor de naoorlogse, georganiseerde groepsmigraties in Brazilië werd gelegd door een commissie die de Nederlandse regering in Londen in 1943 had gevormd voor de bevordering van emigratie na de oorlog. Vlak na de bevrijding maakte mr. Ch.J.I.M. Welter een reis naar Zuid-Amerika en rapporteerde positief over de immigratiemogelijkheden voor Nederlanders. In juli 1946 werd mr. P.C. van Scherpenberg voormalig lid van bovengenoemde commissie benoemd tot emigratie-attaché in Brazilië. In deze hoedanigheid bezocht hij de zuidelijke staten van Brazilië en rapporteerde dat er goede mogelijkheden aanwezig waren voor groepsmigraties.

B&T120447De KNBTB toonde interesse in emigratie naar Brazilië en zond in november 1946 een delegatie bestaande uit ir. J.G. Heymeijer, ir. W. van Beers en ir. C. van Steen naar Brazilië om ter plaatse de mogelijkheden voor een kolonisatieproject te bestuderen. Zij bezochten de staten Minas Gerais, São Paulo, Paraná en Santa Catarina. Hun onderzoek leverde drie objecten op – gelegen in Minas Gerais en Säo Paulo die geschikt leken voor de vestiging van Nederlandse boeren. In maart 1947 keerden Heymeijer en Van Steen terug naar Nederland voor het voeren van nader overleg en voor het treffen van de noodzakelijke voorbereidingen. Van Beers bleef achter in Brazilië voor het verrichten van bodemkundig onderzoek. De resultaten van de eerste reis waren bemoedigend. De KNBTB besloot dan ook verder te gaan met de voorbereiding van de emigratie naar Brazilië. Reeds in juni van dat jaar werd al begonnen met de selectie van emigranten.

Met name in de staat São Paulo bleken goede mogelijkheden voor de vestiging van een Nederlandse kolonie aanwezig te zijn. De gouverneur van deze staat stelde een gebied van vijfduizend hectares ter beschikking en was tevens bereid de nodige financiële en morele steun te verlenen. Hij nodigde Heymeijer uit om opnieuw naar Brazilië te komen voor het verrichten van nader onderzoek en voor het aankopen van een geschikte locatie.
Deze tweede reis van Heymeijer die duurde van 21 september 1947 tot 24 januari 1948 en betaald werd door de SLN en de staat São Paulo leverde twee objecten op die geschikt leken als locatie voor een Nederlandse katholieke landbouwkolonie: Fazenda Ribeirão en Fazenda Monte d’Este, beiden gelegen in de buurt van de stad Campinas. Heymeijers voorkeur ging uit naar het laatste object, omdat een deel van de fazenda beplant was met koffie. De Fazenda Ribeirão was daarentegen een grote grasvlakte die nog moest worden ontgonnen. Het kostte Heymeijer dan ook weinig moeite de KNBTB te overtuigen van de noodzaak dit object binnen te halen en bij de SLN die alle activiteiten op het gebied van de emigratie coördineerde te bepleiten. Men dient hierbij bedenken dat niet alleen de KNBTB bezig was met de voorbereiding van een emigratieproject in Brazilië. Ook van protestantse zijde was men druk bezig; inspanningen die resulteerden in de vestiging van de protestantse kolonies Monte Alegre (1949) en Castrolanda (1951) in de staat Paraná.

Toen Heymeijer terugkeerde naar Nederland, bestonden er goede vooruitzichten op een spoedige aankoop van een fazenda voor de vestiging van Nederlandse katholieke boeren. Al vrij snel kwamen vanuit Brazilië berichten binnen die de kansen deden keren. Hieruit bleek dat de vertegenwoordigers van de SLN onder wie emigratie-attaché Van Scherpenberg slechts langzaam vorderden in hun onderhandelingen met de Braziliaanse autoriteiten. Na Heymeijers vertrek uit Brazilië manifesteerde zich aldaar een campagne die zich richtte tegen de Nederlandse aankoop van Monte d’Este. Dit leidde ertoe dat de Braziliaanse regering moest terugkomen op haar toezegging Monte d’Este beschikbaar te stellen voor Nederlandse emigranten. Daarnaast was het niet geheel duidelijk of de door de regering van Brazilië en de staat São Paulo in een eerder stadium toegezegde credieten, wel beschikbaar zouden komen. Deze teleurstellende berichten leidden ertoe dat een grote meerderheid van het SLN-bestuur het vertrouwen in de emigratiemogelijkheden naar Brazilië verloor en besloot het bureau van de emigratie-attaché per 1 juli te liquideren. Om de onderhandelingen echter niet al te abrupt af te breken, wilde men Heymeijer nog in de gelegenheid stellen om op kosten van de SLN een (derde) reis naar Brazilië te maken teneinde een beslissing te forceren.

In juni 1948 deden zich een aantal gunstige ontwikkelingen voor. De in het vooruitzicht gestelde Braziliaanse credieten kwamen uiteindelijk beschikbaar. Vooruitlopend op de aankoop van Fazenda Ribeirão het object waarop na het niet doorgaan van Monte d’Este de Nederlandse aandacht zich richtte – hadden in Brazilië aanwezige Nederlanders o.a. baron J.A. von Schwartzenau, ambtenaar op de Nederlandse ambassade en W. Miltenburg, een van de eerste emigranten op 5 juni reeds de ‘Cooperativa Agro-Pecuária Holambra’ opgericht. Deze coöperatie zou niet alleen het eigendom verkrijgen van de vijfduizend hectares grote fazenda maar ook de exploitatie ter hand nemen. Op 24 juni arriveerde Heymeijer in Brazilië teneinde de laatste obstakels voor de aankoop van Fazenda Ribeirão op te ruimen. Op 3 augustus kon Heymeijer aan de Emigratie-Stichting van de KNBTB berichten dat de aankoop praktisch rond was. Drie weken daarvoor, op 14 juli 1948, had Heymeijer in gezelschap van onder andere Von Schwartzenau, Miltenburg en Henk Ruhe evenals Miltenburg een Nederlandse emigrant op ceremoniële wijze “en onder het uitspreken van de bede GOD ZEGENE ONS WERK” de eerste spade in de grond gezet en daarmee een begin gemaakt met de ontginning van de Fazenda Ribeirão.

HeymeijerVoor Heymeijer was emigratie een vorm van levensvervulling. Reeds tijdens zijn studie aan de Landbouwhogeschool in Wageningen gaf hij blijk van zijn interesse voor het emigratievraagstuk. Zijn studie De emigratie van Nederlandsche landbouwers naar Frankrijk (1926) werd met medewerking van de KNBTB uitgegeven. In 1939 volgde hij mr. H. van Haastert op als secretaris van de KNBTB. Na de bevrijding ging hij een functie vervullen binnen de Stichting voor de Landbouw, een samenwerkingsverband van de KNBTB, de protestants-christelijke CBTB en de neutrale KNLC. Daarnaast was hij vice-voorzitter van de SLN. Nadat hij in het najaar overal in Nederland voorlichting had verzorgd over de landbouwkolonie ‘Holambra’, vertrok hij op 12 maart 1949 met het emigrantenschip “Alhena” uit Rotterdam naar Brazilië om als voorzitter van de Cooperativa Holambra mee te werken aan de opbouw van een nieuwe gemeenschap: “Want dit ideaal dat hem van kop tot teen bezielt, laat hem dag noch nacht met rust, hiervoor leeft hij, hiervoor werkt hij. Niet voor zich zelf, maar voor de toekomst van de uit Nederland gedrukte boeren, ging ir. Heymeijer heen,” zo werd in het blad van de KNBTB geschreven.

De gemeenschap stond bij Heymeijer voorop. De coöperatie die de grond in eigendom had, werd gevormd door de emigrerende boeren. Iedere emigrant moest bij toetreding zijn kapitaal inbrengen in de coöperatie, zodat kapitaalgoederen zoals vee en machines centraal konden worden aangeschaft. Bij aankomst op Holambra werd door de coöperatie voor onderdak gezorgd. De emigrant was verplicht, zolang hij nog niet over een eigen bedrijf kon beschikken, te werken in dienst van de coöperatie voor het ontginnen van de grond en voor het bouwen van woonhuizen. Voor deze (gezamenlijke) arbeid kreeg hij een bepaald loon, waarvan echter slechts zoveel werd uitgekeerd als nodig was voor zijn levensonderhoud. De rest van het loon kreeg hij uitbetaald op het moment dat hij een eigen bedrijf kon beginnen. Iedere kolonist had recht op het eigendom van een stuk land met huis en schuur. De grootte van het bedrijf zou komen te liggen tussen de tien en twintig hectares. Heymeijer wilde hiermee bereiken dat ook kleinere boeren een kans van slagen kregen, doordat zij via de de coöperatie crediet zouden krijgen van de grotere boeren. Het lag in de bedoeling dat Holambra zich zou gaan toeleggen op de veeteelt, teneinde de steden Campinas en São Paulo te voorzien van consumptiemelk. Hiervoor werd Nederlands stamboekvee naar Brazilië getransporteerd. Voor de behartiging van de belangen van de coöperatie in Nederland werd de Stichting Holambra opgericht. G. Duysens uit Roermond werd aangesteld als directeur van deze stichting. De stichting was onder andere betrokken bij de voorbereiding en selectie van emigranten en zorgde voor de aankoop en het vervoer van vee, machines en de noodzakelijke bouwmaterialen.

Na twee jaren van voorbereiding was de Nederlandse katholieke landbouwkolonie een feit. Reeds in de zomer van 1947 was een begin gemaakt met de voorbereiding en selectie van emigranten. In de maand mei van dat jaar – ruim een maand na zijn terugkeer van zijn eerste reis naar Brazilië – verzorgde Heymeijer voorlichtingsbijeenkomsten waarin hij potentiële emigranten informeerde over de mogelijkheden die Brazilië te bieden had voor Nederlandse boeren. Kort daarna werd een circulaire en een vragenlijst rondgezonden ten behoeve van de selectie van emigranten. Van der Mast maakt melding van de aanwezigheid van een beweging onder katholieke boeren met name in het zuiden en midden van Noord-Brabant om te gaan emigreren. Onder invloed van enkele missionarissen in Brazilië richtte deze groep zich op dat land. Voor de realisering van hun plannen zochten zij contact met de KNBTB. Van de 32 emigranten die op 19 december 1948 met de ms “Algenib” uit de haven van Antwerpen richting Brazilië vertrokken, was dan ook de helft afkomstig uit Midden-Brabant. Eén van hen was Henk Klein Gunnewiek, Achterhoeker van geboorte, toen 19 jaar oud en nog vrijgezel. Dertig jaar geleden heeft hij zijn herinneringen op papier gezet. Van zijn persoonlijke ervaringen zal in het navolgende dankbaar gebruik worden gemaakt.

Heymeijer en kardinaalNa de beëindiging van de voorbereidingscursussen op het KNBTB-vormingscentrum ‘Ons Erf’ in De Steeg, vertrok op 12 maart 1949 een volgende groep naar Holambra. Onder hen bevonden zich Heymeijer, een aantal zusters kanunnikessen van het H. Graf die het onderwijs en het huishoudelijk werk zouden gaan verzorgen en de norbertijn dr. P.J.A. Sijen, die zou gaan fungeren als aalmoezenier van de kolonie. Terwijl in 1948 zich 41 personen vestigden in Holambra, volgden er in 1949 en 1950 nog eens 344 resp. 268. Voor de buitenwereld was Holambra het voorbeeld van grote bedrijvigheid waar hard werd gewerkt aan de ontginning van de verwaarloosde grond (“de tractoren ronken dag en nacht”) en aan de bouw van nieuwe woningen voor de volgende zendingen emigranten. Klein Gunnewiek schrijft daarover: “Zo had ieder zijn werk, en er werd in de begintijd erg hard gewerkt. Dit kwam vooral, door de goede verstandhouding onderling” en door het ideaal om samen “een toekomst op te bouwen”. Het ideaal om samen te werken aan de opbouw van een nieuwe gemeenschap werd herhaaldelijk benadrukt. G. Duysens, directeur van de Stichting Holambra: “Allen voor één en één voor allen is hier een noodzakelijke voorwaarde om te slagen. Hiermede gelukt of mislukt deze vestiging.” Voor de pastoor van Holambra, pater Sijen, betekende dit vertrouwen hebben in hen die leiding geven, “ook wanneer ge niet alles begrijpt van hun beleid”.

Het aanvankelijke enthousiasme om samen in coöperatief verband een nieuwe gemeenschap op te bouwen verflauwde echter geleidelijk. Daarnaast kreeg de coöperatie grote tegenslagen te verwelken. Het Nederlandse stamboekvee dat per schip naar Brazilië was getransporteerd ten behoeve van de melkproductie, had sterk te leiden onder ziektes. In totaal stierven 98 van de 718 dieren door ziekte. De Nederlandse regering zond daarop een Nederlandse veearts dr. R.E. de Maar naar Holambra om de onder het vee heersende ziektes te bestrijden. Bij zijn rapportage noemde hij als een van de oorzaken van de gerezen moeilijkheden de onbekendheid van de leiding met het houden van Nederlands vee onder tropische omstandigheden. Volgens hem hoefde het houden van Nederlands vee geen problemen op te leveren, mits goede verzorging en voorlichting aanwezig was. Naast de problemen met het vee kampten de kolonisten met een gebrek aan liquide middelen. Om over geld te kunnen beschikken voor het voorzien in het levensonderhoud van de kolonisten, was men genoodzaakt voortdurend vee te verkopen, waarvoor echter steeds lagere prijzen werden gemaakt. Braziliaanse opkopers bleven gewoon wachten tot de prijzen verder daalden.

Een en ander leidde ertoe dat de onderlinge verhoudingen verslechterden en het vertrouwen in de zaak een flinke deuk opliep. De samenwerking die de basis vormde voor de coöperatie, verliep steeds stroever, waardoor het werktempo sterk daalde. Hoewel de leiding via talloze vergaderingen en de vorming van een adviescommissie probeerde oplossingen voor de gerezen moeilijkheden aan te dragen, groeide de ontevredenheid onder de kolonisten. Er ontstond tweespalt onder hen. Degenen die nog vertrouwen in de zaak hadden, werden al snel voor ‘kontenlikkers’ uitgemaakt, terwijl de ontevredenen betiteld werden als ‘de oppositie’ of ‘de rooien’.

Zie verder deel 2

Alle dagen wat nieuws

Lange tijd was het schrijven van brieven voor emigranten het enige middel om het contact te onderhouden met de familie in Nederland. Voor het onderzoek naar de stemming onder de mensen die zich in de beginjaren in Holambra vestigden zijn deze brieven een onmisbare bron. Zij vormen een belangrijke correctie van het beeld dat de leiding van de nog jonge kolonie wilde uitdragen in Nederland. De bedoeling was duidelijk. Positieve verhalen waren een belangrijk propagandamiddel om nieuwe emigranten aan te kunnen trekken. Ook het publiceren van brieven in dag- en weekbladen had deze bedoeling. Een van de briefschrijvers was Jan Nabuurs uit Venray, die met zijn echtgenote behoorde tot de eerste grote groep emigranten die zich in Holambra vestigde. Op 7 mei 1949 publiceerde Boer en Tuinder de navolgende brief.

Fazenda Ribeirão, 13 februari 1949.

Geachte vrienden,

Gauw wil ik nog even U allen een briefje schrijven, dat ik in zal sluiten bij een brief van thuis. Wij zijn nu enkele weken in ons nieuwe vaderland en nu weten we nog niets, want het is een land waar alles en nog wat mogelijk is. Eén ding is zeker: als het niet veel slechter meer wordt willen wij niet meer naar Holland terug. Het is ons hier in grote trekken goed bevallen. Het is hier mooi en alle dagen zien wij weer wat nieuws. De ene dag goed, de andere dag minder goed.
Ik heb hier naast me liggen een kaart van de Fazenda en dan is het een uitgestrekt gebied met een groot bos en enkele kleinere bossen, wat riviertjes en wat zandwegen. Nu deze kaart zult U misschien ook al wel hebben gezien. Maar als we dan de werkelijkheid zien dan is dat weer heel anders. De Fazenda bestaat uit verschillende heuvels en als we tegen zo’n heuvel staan dan zien we niets dan een groot perceel vlak land met tegenover ons ook weer zo’n perceel van een andere heuvel en we worden niet gewaar dat het een heuvel is, alleen als we er tegen op of af moeten.
                Toen we dezer dagen een keer rondreden met de tractor en een vierwielige wagen er achter, vroeg Miltenburg ons, wat we van het land dacht toen we ongeveer op zo’n heuvel en eenparig was het antwoord “goed” en ook goed te bewerken, het is mooi gelijk. Toen we een uurtje gereden hadden vroeg er eentje, of die berg daar ook van de Fazenda was, want die zullen we toch wel niet goed kunnen bewerken. Het antwoord was: ‘Ja daar hebben we straks op gestaan en toen werd er door U beweerd het mooi en goed land was.’ Zo zien we hier dat het oog nogal bedriegt.

Het klimaat
Het klimaat is hier goed. De warmte is goed te dragen, al zijn wij niet in de warmste tijd hier geweest. Al is het zo warm dat we op de trekker de hand niet kunnen leggen van de zon, toch voelt men het nog niet zo erg. Als we zweten dat het water langs het lijf loopt, dan voelt men dit niet zo als in Nederland; maar ook onze huid verbranden doen we makkelijk en voor we het weten. Dit kan in 10 minuten gebeurd zijn.
                Wat de slangen aangaat, we hebben er al een hele boel opgeruimd ± 20, maar meestal met het ploegen. Ook wordt er zo nu en dan een gevangen, maar het gevaar is niet zo groot. Vliegen zijn er ongeveer als in Holland. Je wordt ze echter niet veel gewaar, wel van die kleine muggetjes, die kunnen nog wel eens vervelend zijn.
                Nu iets dat zeker van belang is. Wijst de emigranten maar goed op de volgende punten. Er is wel niet veel nodig, maar als ge een goed huis gewoon bent, dan valt het niet mee om in een slecht te gaan wonen. Dan, ze komen niet bij het Fazendahuis, wat het middelpunt is, maar tot op 5 km. afstand toe. Dit is ook wel niet zo erg, maar ze moeten er toch goed aan denken, want een buurpraatje houden gaat niet altijd en het is er altijd even stil en eenzaam, tenminste als ge een dorpsleven gewoon zijt.

Moeilijk voor de vrouwen
Dan vooral voor de vrouwen is het moeilijk, daar de man gewoonlijk de hele dag is op zijn werk. Ik zeg wel eens, we zijn nu wel getrouwd, maar we kunnen nog niet zoveel en zo rustig samen praten als in Holland in de verkeringstijd en toen zagen wel elkaar maar eens in de week. Dit moeten vooral de jongeren zoveel in de oren knopen. Nu zien we elkaar wel meer, maar als we thuis komen gaan we graag direct na het eten rusten.
                Dan, ge mist hier alle comfort en dit is wel gauw gezegd, maar denkt er maar eens goed over na, want als ge hier bent dan is het niet erg, als ge het maar eerst goed hebt overdacht, anders valt het heus niet mee, dat hoor ik wel van verschillende anderen.
                Dan het knecht zijn voor zelfstandige boeren dat is ook nogal moeilijk; het is zich neerleggen bij het besluit van een ander en het bewustzijn dat dit noodzakelijk is voor het algemeen belang. Het bewustzijn van het algemeen belang te dienen is bij enkelen ook zo dat ze denken dat dit goed is als het in hun kraam te pas komt. Over onze Limburgers zijn ze hier goed te spreken, laten we hopen dat dit zo zal blijven.
                Nu wil ik U allen nog eens bedanken voor de samenwerking die we hebben gehad en voor de medewerking die ik heb gehad om hier te komen. Vooral zou ik van hier uit nog bijzonder willen bedanken Vader Bisschop, waar wij ook veel te danken hebben. Ik hoop dat U deze brief in de beste gezondheid moogt ontvangen en teken met de vriendelijke groet aan U allen.
                Mag ik misschien ook nog eens iets van de gang van zaken horen?

J.A.M. Nabuurs, Campinas.

Eerste emigrantengezinnen naar Brazilië (I)

Nadat enkele pioniers al vooruit waren gegaan, kwam op zondag 19 december 1948 de emigratie naar Holambra echt op gang. Op die dag vertrok vanuit Antwerpen de ms. Algenib. Volgens Boer en Tuinder begonnen de machines van het schip in het eerste uur van die morgen aan de Statiekade aan hun ritmisch gestamp. ‘De schroeven bruisten door het Scheldewater en langzaam schoof de boot in de duisternis de haven uit. In de ruimen sliep ’n kostbare lading. De eerste groep emigranten voor de Fazenda Ribeirão in Brazilië. Ruim drie weken zijn deze 32 emigranten, manen en vrouwen, vrijgezellen en kinderen onderweg naar de haven Santos. In het heetst van de Braziliaanse zomer zullen zij op de eerste kolonie van katholieke Nederlandse boeren in Brazilië aankomen en direct met de arbeid beginnen.’

Afscheid emigranten Den BoschHet vertrek begon een dag eerder met een door de toekomstige pastoor van de kolonie, Godfried Sijen OPraem opgedragen H. Mis in de Mariakapel van de St. Janskathedraal in Den Bosch, ten einde Gods zegen af te smeken over de onderneming. Bij het afscheid waren ook aanwezig de voorzitter en de secretaris van de Emigratiestichting van de KNBTB Gerard Kampschoër en Ruud Roborgh, alsmede Geert Heymeijer en zijn echtgenote.

De groep voortrekkers bestond uit Herman Theunissen, landbouwer uit Diessen, met echtgenote en vier kinderen, Jan van de Ven, automonteur uit Tilburg, Henk Klein Gunnewiek, landbouwer uit Hilvarenbeek, Wim Stapelbroek, landbouwer uit Diessen, Theo Borst, timmerman uit Zevenaar, W.J.J. Mulder, bosbouwkundig ingenieur uit ’s-Gravenhage, J.M.H. Hendriks, timmerman uit Nunhem met echtgenote en 4 kinderen, Jan Nabuurs, landbouwer uit Venray met echtgenote, Thomas Sanders, landbouwer uit Reusel met echtgenote en 4 kinderen, Piet Wagemaker, veehouder uit Haarlem, met echtgenote en 4 kinderen en tenslotte Frans van Riel, landbouwer uit Diessen.

Aan het vertrek van deze eerste grote groep emigranten naar Brazilië werd in de katholieke pers de nodige aandacht besteed. Op maandag 20 december 1948 publiceerde de het dagblad De Maasbode een uitgebreide reportage over deze gebeurtenis. Hierover een volgende keer meer.

Bron: Boer en Tuinder, 24 december 1948. Foto: Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen

Eindelijk…..Brazilië! (2 – slot)

Bij de start van de jonge nederzetting, die later beter bekend werd als Holambra was initiatiefnemer Geert Heymeijer vol vertrouwen. Vertrouwen in God en vertrouwen in de capaciteiten van de pioniers en vertrouwen in de mogelijkheden die Brazilië te bieden had. In het artikel dat Boer en Tuinder op 18 december 1948 – kort voor het vertrek van de eerste grote groep emigranten – publiceerde, bekende hij dat hoewel hij oog had voor de moeilijkheden, steeds meer de mogelijkheden was gaan zien. ‘Onze kracht ligt in de kwaliteit!’, zo besloot hij dit verslag van de werkzaamheden van de pioniers van de Fazenda Ribeirão.

Vertrouwen.
Dat zijn zo de kleine moeilijkheden van het begin, maar dat betekent niets tegenover de grote mogelijkheden die wij zien, en tegenover datgene wat wij nu al hebben. Want ik zei toch, dat wij niet helemaal zonder zitten. We hebben een kleine steenbakkerij, we hebben een waterval en tal van kleine rivieren, die bevloeiing in de droge tijd mogelijk maken. We hebben een meer met krokodillen er in, en we hebben een bos met apen. En niet te vergeten: we hebben Willem Miltenburg met zijn onverwoestbaar optimisme en met zijn jeep, die de meest onwaarschijnlijke terreinhindernissen neemt. We hebben ook nog de onderwijzeres van het Fazendaschooltje, dat op het ogenblik nog maar weinig leerlingen telt, hoofdzakelijk van de “buren”. Die onderwijzeres, een vlotte Braziliaanse, geeft iedere avond Portugese les aan de Hollanders.

Maar wat wij bovenal hebben is: vertrouwen. Vertrouwen op de eerste plaats in Gods onmisbare zegen. Een paar weken geleden hebben wij onder het afsmeken daarvan de eerste spade in het Ribeirãoland gestoken. Een dezer dagen hebben wij bezoek gehad van drie Hollandse zustertjes, die al een half jaar in São Paulo zijn om te acclimatiseren en zich straks, met nog enkele andere en een pater, op de kolonie komen vestigen. Zij hebben gebeden en wij met hen, en zij hebben het eerste zaad aan de aarde toevertrouwd.

Met Nederlandse vakkennis en Nederlandse energie.
Vertrouwen hebben wij ook in de capaciteit van onze pioniers en in de mogelijkheden, die dit land onder bepaalde omstandigheden biedt. Het is de derde maal, dat ik hier voor enkele maanden rondtrek, en ik heb mijn ogen en oren goed de kost gegeven. De eerste keer waren mijn indrukken nogal gemengd en was ik meer onder de indruk van de moeilijkheden dan van de mogelijkheden, die Brazilië oplevert. Op mijn tweede reis en thans ook op mijn derde reis zie ik de moeilijkheden niet minder, maar de mogelijkheden duidelijker. Wanneer men zie wat hier en daar, al is het slechts sporadisch vooral door Italianen en andere vreemdelingen op allerlei gebied is bereikt, dan begrijpt men, wat prima vakkennis, gepaard aan doorzettingsvermogen en organisatietalent waard is. En over deze capaciteiten zal de keurbende van onze emigranten ongetwijfeld beschikken. Een krachtige organisatie zal de inderdaad vele en grote moeilijkheden, die er te overwinnen zijn, uit de weg ruimen, al zal het in den beginne dan ook langzaam gaan. Maar op den duur moeten wij het winnen. Wij zullen ook veel moeten experimenteren en ook dat zal oorzaak zijn van een betrekkelijk langzaam vooruit gaan. Op tegenslagen en mislukkingen moeten wij dus rekenen, maar zijn wij daaroverheen, dan zullen de pioniers dankbaar kunnen neerzien op het grootste werk, wat tot stand is gebracht.

Wanneer Miltenburg en ik het terrein doorkruisen, dan zien wij al die boerderijen daar liggen, tussen de zacht glooiende heuvels in de schitterende natuur, het verbeterde land en de verbeterde wegen, het Hollandse vee, dat hier met een goede behandeling best wil gedijen, de kerk, het klooster en de zuivelfabriek, de magazijnen en de monteurswerkplaats, de steenfabriek en wie weet wat nog meer. We zien de vrachtauto’s rijden naar São Paulo over de grote weg, die al voor bijna de helft een brede betonbaan heeft, om de melk weg te brengen, die daar goede prijzen oplevert, de varkens, de slachtkippen en de eenden, de groenten en wellicht ook de bloemen en het fruit. Wij zijn er ons van bewust, dat wij dan iets gemaakt hebben, wat Brazilië nog niet heeft gezien, en evenzeer dat dit moet kunnen en zal kunnen. Maar wij staan met beide benen op de grond en weten in alle nuchterheid, dat het nog niet zo ver is, nog lang niet, en dat er nog menige zweetdruppel zal vallen op de Braziliaanse grond en dat nog menige zucht geslaakt zal worden.

Onze kracht ligt in de kwaliteit! Kwaliteit van de pioniers, van de mannen en – niet minder, zo niet meer – van de vrouwen. Er zal veel van hen geëist worden. Van het karakter op de eerste plaats: godsdienstzin en eenvoudig Godsvertrouwen, doorzettingsvermogen en optimisme, een grote saamhorigheid, verdraagzaamheid en bereidheid om eigen wensen en verlangens aan het belang van anderen of van de gemeenschap op te offeren, soberheid en eenvoud, en ten slotte harde en gestage arbeid. Op de tweede plaats aan de kennis en het technische kunnen. Veel en veelsoortig werk zal moeten worden gericht en wij zullen daarvoor allround kerels nodig hebben. Er is nog heel veel te doen, maar het werk zal beloond worden.

Eindelijk….Brazilië!

Na twee jaren van voorbereiding en onderhandelen met de Braziliaanse autoriteiten was in november 1948 de aankoop van de Fazenda Ribeirão, een verlaten veefazenda van het Amerikaanse vleesconcern ‘Armour’ eindelijk geregeld. Al vanaf juli 1948 was een groep pioniers met Nederlands stamboekvee op de fazenda aanwezig om de ontginning op gang te brengen en de komst van de eerste emigrantengezinnen voor te bereiden. Op 18 december 1948 publiceerde Boer en Tuinder een brief van Geert Heymeijer met zijn indrukken van de pionierstijd.

Fazenda Ribeirão, Brazilië.
Ik zit te schrijven aan de enige tafel, die de kleine kolonie rijk is. Door het raam zie ik op een brede rand hoge struiken met grote felrode papegaaibloemen; de witte muur van de paardenstal blinkert er doorheen en verderop wuiven de slanke eucalyptusbomen tegen een achtergrond van flauw golvende heuvels en een stuk blauwe lucht. Het is winter hier en het klimaat is thans zo ideaal als men maar wensen kan. Daar zitten wij dan met vier mannen, één vrouw en twee kinderen, met vijfduizend hectaren voor ons om te ontginnen. Eindelijk, na bijna twee jaren van zoeken, onderhandelen en voorbereiden is het er van gekomen. Vijfduizend hectaren zijn ons eigendom geworden en zij liggen te wachten op de Nederlandse boeren, het Nederlandse vee en de tractoren.
We zitten hier nogal erg primitief en de kolonisten zullen zich wel een tijdlang moeten behelpen met een minimum aan comfort; het menu is nog niet overdadig, want de productie is nog niet begonnen. Zwarte koffie met zelfgebakken brood aan het ontbijt en ’s middags het nationale voedsel: rijst met bonen, en ’s avonds…. bonen met rijst (meel is duur en schaars). De sinaasappelbomen zijn grondig leeggeplukt door de vertrekkende eigenaren; de bananen zijn nog niet rijp maar de Nunhemse worteltjes, de sla en de tomaten staan al boven de grond. En de volgende week komen de koeien, die Willem Miltenburg uit Holland meebracht en nu nog in quarantaine staan.

Tractoren ronken dag en nacht.
Als de lezers dit onder het oog krijgen, zullen de tractoren waarschijnlijk reeds ronken over het terrein. Dag en nacht zullen ze doordraaien en het land openscheuren met de machtige schijfploegen, want voor december moeten er 1000 hectaren met mais, rijst en bonen bezaaid zijn. En intussen draven de vier bruinzwarte Brazilianen, die wij vanmorgen hebben aangesteld, dag en nacht op hun kleine paardjes het terrein rond om het te bewaken. Want een pas verlaten fazenda is een begerenswaardig object voor lieden, die van jagen en vissen houden of behoefte hebben aan prikkeldraad, dat hier verschrikkelijk duur is, of aan de ijzerharde heiningpalen, die hier bij duizenden staan.

Problemen.
Denk nu maar niet, dat alles zo eenvoudig gaat in dit land. Wie het niet zelf gezien heeft, kan er zich geen beeld van vormen en zich de moeilijkheden niet voorstellen, die overwonnen moeten worden. – Neen, ons geduld zal nog dikwijls zwaar op de proef worden gesteld en wij zullen ons nog vaak moeten verbijten, alvorens wij een beetje behoorlijk behuisd zijn en vooral voor we voldoende in de spullen zitten. Materiaal om te werken en grondstoffen vormen het grote probleem hier.
Een schop en een hamer zijn heus niet voldoende om 5000 hectaren te lijf te gaan waar alles ontbreekt en waar de meest primitieve problemen nog moeten worden opgelost. Problemen van water, licht en kracht. Problemen van transport, dat altijd grote afstanden betreft en over wegen gaat, die in modderpoelen veranderen na een flinke regenbui. Problemen van aanvoer van materiaal en niet het minst het probleem van de taal… van de duiten!

Kerkgang: 40 km heen en 40 km terug
De mensen “thuis” kunnen zich eenvoudig niet indenken wat het betekent als je op vele kilometers afstand geen smid hebt en geen smidse, geen timmerman, geen spijkers en geen hout, om van een bakker en een slager, een monteur en een metselaar maar niet te praten. Voor de zondagse kerkgang moet een rit gemaakt worden van 40 km heen en 40 km terug. Maar dan genieten we daarna ook met volle teugen van de gulle gastvrijheid van de Hollandse paters, die zich daar in Campinas hebben gevestigd en van wie wij reeds veel materiële en geestelijke hulp hebben ondervonden.
Maar helemaal zonder iets zitten we toch niet. Wij hebben een waterkrachtturbine, die 10 p.k. kan leveren en bovendien nog een stroomversnelling, die een vermogen kan opbrengen van 50 p.k. We hebben een bos van een paar honderd ha waarin nog gekapt en gezaagd moet worden en over vrij grote afstand naar het centrum gesleept.
Aan de turbine was een cirkelzaag gemonteerd, maar de vorige eigenaren hebben alles keurig opgeruimd, maar de vorige eigenaren hebben alles keurig opgeruimd en ze hebben de cirkelzaag niet vergeten. Maar daarop was gerekend en een cirkelzaag behoorde tot de uitzet van de eerste pioniers, die in april vertrokken. Nu moet dat geval echter nog gemonteerd worden en moet er een werkbank worden gefabriceerd. Wat overtallige stalstijlen leverden het materiaal. Prachtig hout, maar keihard en je kreeg er geen spijker door. Met bouten en moeren moet de zaak nu in elkaar worden gezet en Henk Ruhe toog er vanmorgen op uit met de bus naar het dichtst bijzijnde stadje op 15 km afstand. Het hele plaatsje werd “uitgekamd” op bouten en de oogst was 30 tweedehands bouten en moeren voor de somma van ƒ 11,30. En dan zeiden ze nog dat het goedkoop was!

‘Ir. Heymeyer komt voor onze aspirant-emigranten’

Na de publicaties van Heymeijer in het boerenbondsblad Boer en Tuinder en zijn radiovoordracht (zie de bijdragen ‘Wij zochten land in Brazilië’ op deze website) was de belangstelling voor emigratie naar Brazilië alleen maar toegenomen. Op 6 en 7 mei 1947 organiseerde de Noordbrabants Christelijke Boerenbond (NCB) in Breda en Boxtel twee voorlichtingsbijeenkomsten. Gezien de grote belangstelling moest men in het bezit zijn van een toegangsbewijs en een entreegeld van 5 gulden te betalen. De NCB-editie van Boer en Tuinder kondigde beide voorlichtingsbijeenkomsten op 3 mei 1947 als volgt aan.

Heymeijer
Geert Heymeijer

‘Het vraagstuk der emigratie heeft de laatste tijd zo in het teken van de belangstelling gestaan, dat misschien geen enkel van de vele problemen die onze boerenstand op ’t ogenblik raken zoveel werd besproken. Deze belangstelling werd zelfs opgevoerd tot spanning ja zelfs hoogspanning en hiertoe hebben zeker voor een deel bijgedragen ontelbare vergaderingen en lezingen waar over emigratie werd gesproken, naar diverse landen, waaronder vooral Brazilië. Ja het kwam zelfs zover, dat Brazilië bij de meesten in hun gedachten en fantasie hing als het land van belofte, zelfs haast als een Luilekkerland!

Waarom niet? Men vindt er immers edele metalen, steenkool, een prachtige natuur, en wat onze boeren vooral trok, prima grond, zware klei in uitgestrekte oppervlaktes, niet te overzien. Ja stel U eens voor, een land met al die rijkdom, een land in opkomst, bijna 200 maal zo groot als Nederland met slechts ongeveer 40 millioen inwoners, terwijl de grond daar bijna voor ’t grijpen ligt, en bijna niets kost. En dan nog wel grond, welke zonder bemesting de zwaarste opbrengsten oplevert! En de prijs der producten? O, dat was allemaal prima in orde. Brazilië moet immers al zijn landbouwproducten invoeren, en kent geen landbouw van betekenis. Dus daar behoefde men niet voor de vrezen. Dit was de verbeelding!!

Hoewel deze verbeelding zeker niet bij allen, die gedwongen door de omstandigheden, rondliepen met emigratie-aspiraties aanwezig was, velen hunner stelden zich Brazilië toch voor als bovenomschreven. Overgroot was dan ook de belangstelling voor de vergaderingen die werden belegd door onze organisatie, en waar ir. Horsmans en de heer Kampschoër [de directeur en de voorzitter van de Emigratiestichting van de KNBTB, MS] kwamen spreken over emigratie, waarbij tevens formulieren werden uitgedeeld waardoor men zich voor emigratie kan opgeven, en we telden zelfs vergaderingen met meer dan 1000 aanwezigen. Een stroom van opgaven kwam binnen en groeide aan tot een aantal van 700 stuks. Zij die zich meldden waren niet alleen jonge boeren doch ook gehuwde, met grote en kleine gezinnen met grote en kleine kinderen, en voor 90 pct. als pionier.

Wat is nu de werkelijkheid? Hoe is de grond, het klimaat, de prijs der producten, het levensniveau, kortom: wat zijn de mogelijkheden in Brazilië? Voor wie is er kans? Wie zullen in aanmerking komen als pionier bij de eerste groep? Dit, en vele andere, waren vragen waarop wij allen een antwoord wilden hebben. En alhoewel we een en ander konden lezen in Boer en Tuinder, vele vragen bleven voor ons onbeantwoord, terwijl we smachtend zaten te wachten, en alhoewel door de drukke voorjaarswerkzaamheden bij velen de spanning enigszins ontladen is, toch zou men graag iets meer weten. Welnu hiertoe zal ir. Heijmeijer omtrent zijn ervaringen in Brazilië vertellen, en ruime gelegenheid geven tot het stellen van vragen.’

Wij zochten land in Brazilië (IV – slot)

De commissie-Heymeijer verontschuldigde zich in haar rapport over het feit dat niet erg vleiend voor Brazilië en de Brazilianen. Zij meende in het belang van hen ‘voor wier toekomst wij ons verantwoordelijk achten’ er goed aan te doen de situatie met een kritisch oog te moeten bezien. ‘Indien (…) een gelegenheid gevonden wordt, waar inderdaad redelijke kansen voor Nederlanders bestaan (…), dan zullen degenen, die dan toch besluiten den stap te doen en de moeilijkheden het hoofd te bieden, voor het grootste deel wel blijken te zijn gesneden uit het hout, waaruit men pioniers snijdt. En deze lieden zullen slagen. Stelt men aan den anderen kant zaken te gunstig voor en wordt over de moeilijkheden maar luchtig heengegaan, (. ..) dan zullen velen verleid worden te emigreeren, voor wie de werkelijkheid een bittere teleurstelling zal beteekenen. Dit moet tot iederen prijs voorkomen worden, niet alleen in het belang van de slachtoffers, maar in het belang van de emigratie in het algemeen.’
                In 1973, ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van Holambra, blikte Heymeijer terug op het werk van zijn onderzoekscommissie. Hij gaf toe Brazilië in korte tijd te hebben gezien met Nederlandse ogen en te hebben aangehoord met Nederlandse oren. ‘Bij voorbaat kon gesteld worden, dat ons oordeel wat eenzijdig en zeker niet definitief kon zijn. Wij waren ons daar van bewust en daarmede ook van onze verantwoordelijkheid ten opzichte van al te grage emigranten. Groepsemigratie zou de aangewezen wijze van emigratie zijn en dan waren er ook goede perspectieven. De candidaat-emigranten zouden goed voorbereid dienen te worden en er niet al te gemakkelijk over moeten denken om de stap te doen.’
                Het weekblad Boer en Tuinder publiceerde op 12 april 1948 de volgende conclusies van de commissie-Heymeijer:

  1. Waar voldoende arbeidskrachten zijn en redelijke transportmogelijkheden is de rentabiliteit van den landbouw in Brazilië op het ogenblik goed; in de koffie- en katoencultuur zelfs zeer goed. Dit laatste geldt ook voor den tuinbouw en de melkveehouderij in de omgeving van de groote steden. De economische toestand van Brazilië is op het moment zeer labiel; rekening moet worden gehouden met een daling van de prijzen der agrarische producten. Dit zal in mindere mate het geval zijn met sommige eerste levensbehoeften: melk, groenen, fruit, aardappelen.
  2. Voor emigratie naar Brazilië komen alleen jonge bij voorkeur gehuwde personen met een groot aanpassingsvermogen in aanmerking. De emigrant dient er rekening mede te houden, dat hij een periode van economische en sociale moeilijkheden zal moeten doormaken. De laatste moeilijkheid is in het algemeen voor de vrouwen het grootst. Vestiging als landarbeider is ten sterkste af te raden, gelet op den zeer lagen levensstandaard van den plattelandsarbeider in Brazilië. In bepaalde gevallen kunnen bekwame Nederlandsche boeren in een redelijke positie in loondienst worden geplaatst. In verband met de vrijwel in alle opzichten van de Nederlandsche sterk afwijkende toestanden en volksaard is individueele emigratie van landbouwers in het algemeen af te raden. In bijzondere gevallen of voor personen met speciale eigenschappen kan individueele emigratie succes opleveren. In alle gevallen moeten de emigranten in Nederland zoo volledig mogelijk worden ingericht en gewaarschuwd voor de moeilijkheden, die hun wachten, terwijl in Brazilië daadwerkelijke hulp en voorlichting noodzakelijk is. Emigratie op goed geluk levert de meest ernstige gevaren voor economische en maanschappelijken ondergang op. Het medenemen van vrouw en kinderen is in dergelijke gevallen misdadig te noemen.
  3. De aan individueele emigratie verbonden nadeelen kunnen grootendeels worden ondervangen door vestiging in groepsverband. Dit is mogelijk voor betrekkelijk kleine groepen als deelpachter op groote landgoederen. Grootere groepen zouden zich kunnen vestigen door aankoop of in sommige gevallen door pacht van gronden in een bepaalde streek. Aan de vestiging van grootere groepen als zelfstandige landbouwers in een streek, waar uitbreidingsmogelijkheden bestaan, is om economische en sociale motieven verre de voorkeur te geven. De groep dient dan uit zooveel mogelijk homogene elementen te bestaan en in organisatorisch verband te worden gebracht.
  4. In het algemeen is aan koop van grond de voorkeur te geven boven pacht. Onder de huidige omstandigheden kan het pachten van grond voordeelen bieden, gelet op de betrekkelijk hooge koopprijzen en de onzekerheid met betrekking tot de waarde van de nationale munt in Brazilië; bovendien zijn de moeilijkheden om de vestiging te financieren bij koop aanzienlijk grooter. Mogelijkheden om een belangrijk gedeelte van de voor de financiering benoodigde geldmiddelen in Brazilië te vinden zijn aanwezig. De rentestandaard is echter in het algemeen zeer hoog.
  5. De landbouwbedrijven zijn in Brazilië in het algemeen veel grooter en de opbrengsten per H.A. lager dan in Nederland. Gelet op de financieringsmoeilijkheden kunnen de bedrijven, die aan Nederlandsche emigranten ter beschikking worden gesteld – naar Braziliaanschen maatstaf gemeten – slechts zeer klein zijn. Om op deze bedrijven een redelijk bestaan te verdienen zal de exploitatie door vakbekwame boeren en op meer intensieve wijze dan in Brazilië in het algemeen gebruikelijk is, moeten plaats hebben. In de meeste gevallen zal de grond moeten worden verbeterd. Voor de vaststelling van de minimale bedrijfsgrootte het aangeven van de wijze van verbetering van den bodem en het inrichten van de bedrijven op de meest rationeele wijze zijn wetenschappelijke studie en practische ervaring gedurende eenige jaren noodzakelijk.
  6. Alvorens tot groepsvestiging kan worden overgegaan is een nauwkeurig en verantwoord onderzoek van de betrokken streek noodzakelijk ten aanzien van bodem en klimaat, afzetmogelijkheden en sociaal-culturele omstandigheden. Indien tot groepsvestiging wordt overgegaan is het gewenscht overeenkomstig de Braziliaansche wetgeving een “cooperativa” op te richten, die financiële en technische leiding geeft. Tegelijk dient een afzetorganisatie in het leven te worden geroepen.
  7. Aangezien de mogelijkheid bestaat, dat Brazilië een bestaan kan bieden voor duizenden Nederlanders als kleinere, maar zelfstandige land- en tuinbouwers, is een ernstige poging, om de zeer vele aan emigratie naar dit land verbonden moeilijkheden te overwinnen en het nemen van een proef op voldoend groote schaal, verantwoord. Deze proef dient een aantal van 200-300 gezinnen te omvatten; de vestiging daarvan moet worden voorafgegaan door een kleinere groep van 20-30 pioniersgezinnen. Voor het slagen van de proefonderneming is de aanstelling van een of meer landbouwkundigen voor onderzoek en voorlichting als bedoeld onder 5 en 6 noodzakelijk. De aan het nemen van een proefneming gepaard gaande kosten zijn aanzienlijk lager dan die, welke moeten worden besteed aan de stichting van bedrijven op nieuwe gronden in Nederland.

 

Bronnen: Rapport W. van Beers, J.G. Heymeijer en C. van Steen (Rio de Janeiro), 12 februari 1947, in: NA, Archief Voorlopers NED, inv.no. 121; J.G. Heymeijer, ‘Over de voorgeschiedenis van de Nederlandse boeren-emigratie naar Brazilië. Holambra, 1948-1973’, mei 1973, p. 6, [0655] in: NA, Archief Heymeijer, inv.no. 7; Boer en Tuinder, 12 april 1947.

Wij zochten land in Brazilië (I)

In november 1946 vertrok in opdracht van de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB) een commissie bestaande uit oud-secretaris Geert Heymeijer, het hoofd van de landbouwkundige afdeling van de Wieringermeerdirectie Chris van Steen en bodemkundige Wim van Beers naar Brazilië met als opdracht de mogelijkheden voor vestiging van Nederlandse katholieke jonge boeren te onderzoeken. Op 19 maart 1947 keerden Heymeijer en Van Steen terug in Nederland. In zijn rapport sprak Heymeijer over moeilijkheden, maar ook over mogelijkheden. In het KNBTB-weekblad Boer en Tuinder deed hij verslag van zijn bevindingen. In de eerste aflevering van 12 april 1947 zette hij uiteen waarom het noodzakelijk was om alleen goed voorbereid en in groepsverband naar Brazilië te trekken. Hij wees daarbij op de teleurstellende ervaringen die een Nederlandse emigrant eerder in Brazilië had opgedaan.

‘Gisteren kreeg ik een brief van een Gelderschen boer. Een goede brief, een verstandige brief. Die boer is een oude pionier die 13 jaar in Brazilië geweest is. Hij vertrok in 1909 met een groep. “Wij werden met een 50-tal gezinnen in een stuk oerwoud neergezet en met 20 gezinnen in een barak gestopt,”schrijft hij. “Ieder moest maar zien hoe hij op het land (oerwoud) dat hem werd toegewezen een hut bouwde. Wanneer er toen goede voorlichting was geweest, zou die zaak daar zeker geslaagd zijn en dan zou er niet zooveel ellende en honger geleden zijn.. En dan vraagt men mij waarom ik zelf zoo enthousiast ben om te emigreeren. En dan is mijn antwoord: omdat ik heimwee heb naar Brasil…”

Ik kan mij dat voorstellen, heimwee naar Brasil, ondanks de geleden ellende. Daar is iets in dat land, dat je vast houdt als je het verlaten gaat. Wat dat is, wie kan het precies zeggen? Maar het zal de zon zijn, de prachtige lucht, het eewige groen, de ruimte, de vrijheid… Het is een goed land, Brazilië maar er wordt veel ellende geleden, heel veel en toch… het schijnt wel, dat de ellende daar beter te dragen is dan elders, of dat de Brazilianen het beter verdragen kunnen dan wij verwende Hollanders kunnen begrijpen!

“Wanneer er toen goede voorlichting was geweest, zou die zaak zeker geslaagd zijn,” zegt mijn briefschrijver. Daarmee slaat hij den spijker op zijn kop. Emigreeren naar Brazilië zonder uiterst degelijke voorbereiding en zonder voorlichting en organisatie loopt bijna steeds op een mislukking uit. De kolonie van onzen Gelderschen boer bestaat niet meer, verschillende pogingen van Nederlandsche kolonisaties in deze eeuw zijn mislukt. Slechts één groep heeft zich weten te handhaven en leeft thans in zekeren welstand. Maar tal van andere emigratiepogingen van buitenlanders leden jammerlijk schipbreuk. De fouten, die vroeger gemaakt zijn, dienen te worden voorkomen en dan zal Brazilië inderdaad kansen bieden op een redelijk bestaan en een gelukkig leven voor den Nederlandschen boer.

B&T120447Ik heb in de bijna 4 maanden, die wij in Brazilië doorbrachten, verschillende mislukkingen gezien van kersversche emigranten, die meenden op eigen beenen te kunnen staan en met hun Nederlandse werkwijze in een geheel andere omgeving gemakkelijk succes te zullen betalen. Het moge een waarschuwing inhouden voor al-te-grage en ongeduldige candidaat-emigranten. Dat ongeduld kan ik mij voorstellen, maar het is beter een jaar te wachten en goed terecht te komen in dit verre en vreemde land, dan de onmiddellijke wenschen vervuld te zien en spoedig op de boot te zitten om straks in ellende onder te gaan.

Daarbij hebben heel veel candidaat-emigranten geen flauwe notie wat emigreeren beteekent en een totaal onjuiste voorstelling van het land, waar zij hun toekomst hopen op te bouwen. Aan de hand van de zeer schaarsche gegevens, die in ons land over Brazilië te krijgen zijn, bouwen zij in hun phantasie een droomenland op, dat waarschijnlijk wel aan hun wenschen, maar heelemaal niet aan de werkelijkheid beantwoordt. Voor hen die zóó vertrekken zal de ontgoocheling bitter zijn.
Emigreeren naar welk land dan ook doet men niet voor zijn plezier, maar het is voor velen een harde noodzaak. Maar het is in het belang van den emigrant en tenslotte ook in het belang van ons land, dat de emigrant zoo goed mogelijk voorbereid vertrekt. Voorbereid op een hard leven gedurende eenige jaren, voorbereid op tegenslag, voorbereid op moeilijkheden, bereid en in staat om dit alles te dragen en te weerstaan.

Laat dit genoeg zijn voor degenen, die meenen in Brazilië gemakkelijk en snel rijk te worden; zij kunnen die illusie gerust uit hun hoofd zetten. Maar voor den vakbekwamen boer, die liefst van vele markten op het agrarisch terrein thuis is, die zich aan vreemde toestanden en gewoonten weet aan te passen, ligt er in Brazilië een goede kans, die echter naar mijn meening in het algemeen alleen gegrepen kan worden, indien in groepsverband geëmigreerd wordt. Slechts aan weinigen met een speciaal karakter zal het lukken, als enkeling te slagen. De voorbereiding van een groepsemigratie kost echter veel tijd, zorg, geld en geduld. Hoe dringend de emigratie van onze boeren ook is, wie verantwoordelijkheid moet dragen voor de toekomst van velen, die hun heil in het buitenland zullen moeten zoeken, moet eischen, dat deze dingen zorgvuldig worden voorbereid en goed georganiseerd. Er staan te groote belangen op het spel.

Wij zochten land in Brazilië! Het is niet zoo eenvoudig om de ervaringen en indrukken, die wij ginds opdeden, in enkele woorden te vertellen en nog moeilijker om een antwoord te geven op de vraag, die velen op de lippen brandt: Is Brazilië een emigratieland voor onze boeren? Er zijn vele moeilijkheden en het “neen” zou eenvoudig zijn, ware het niet, dat onze verantwoordelijkheid ons er van weerhield om door dat “neen” een groot land met naar onze meening op den langen duur nog zeer groote mogelijkheden voor onze boeren af te sluiten. Anderzijds verbiedt onze verantwoordelijkheid ons ook om op deze vraag een onbevangen “ja” te antwoorden. Dat zou den ondergang van velen kunnen beteekenen.’