Holambra (4): As novidades e as dificuldades

Em 1948, quando para cá vieram, os primeiros imigrantes holandeses pouco sabiam sobre o Brasil. Mas antes da viagem, reuniam se para fazer um curso rápido, no “Ons Erf’ na cidade De Steeg, para aprenderem algumas palavras como sim ou não, saberem o que poderiam levar em suas bagagens e um pouco de informações sobre o Brasil. Mas a maioria dos imigrantes, concorda que as informações recebidas, era o mesmo que nada! Por isso, chegando ao Brasil, a cada hora, uma novidade surgia diante de seus olhos.

meer “Holambra (4): As novidades e as dificuldades”

Holambra (2): A viagem

A viagem de imigração era, na maioria dos grupos, feito em navios de carga, com limitação de espaços para os passageiros, deixando-as comprimidas umas às outras e sem privacidade. O numero de cada grupo, variava até sessenta pessoas por viagem. E foi assim que eles estabeleceram seus primeiros contatos com os demais imigrantes, fazendo amizades durante as longas três semanas de travessia do Atlântico. A ajuda mútua era necessária nos momentos difíceis, pois muitos sentiram enjoos e estavam enfraquecidos pela fome. Após a primeira semana, a alimentação já se tornara pouca ou estragada.

meer “Holambra (2): A viagem”

Holambra (1): a conquista

Holambra você conhece?
Irei a partir de hoje, contar um pouco da história da colonização holandesa, em terras hoje conhecidas como Holambra. Contarei em partes, ilustrando com algumas fotos do acervo de meu pai, Wim Welle  (1915-2004).
Convido você a conhecer ou relembrar um pouco dessa linda historia!

Catharine Welle Sitta

meer “Holambra (1): a conquista”

Over Brazilië (Ribeirão)

Op 4 augustus 1951 publiceerde het in Venray verschijnende weekblad Peel en Maas een ingezonden brief van een oud-dorpsgenoot. Hij reageerde op een artikel dat op 21 april in de krant had gestaan onder de titel “Emigratie avontuur;  700 Nederlanders hulpbehoevend in Brazilië.” De schrijver van het stuk wilde zijn zienswijze weergeven over hetgeen er sinds de stichting in de jonge kolonie Holambra was voorgevallen.

Toen de zaak hier voor 3 jaar terug werd aangepakt, is er begonnen met een kleine steun van de KNBTB ontvangen, voor de rest is de zaak gestart op ’t crediet van de Federatieve regering van Brazilië en van de Staat São Paulo. Dit crediet was op het eerste gezicht nogal een heel bedrag (f. 15.000 per gezin) maar er moest veel gebeuren en na een jaar wisten we hier al, dat dit niet voldoende was om alles op te bouwen. Dit kwam vooral doordat de staat São Paulo als voorwaarde voor het crediet had bedongen, dat het eerste jaar 100 gezinnen naar Brazilië zouden moeten komen. Door dit snelle tempo moest alles in verhouding ook groot zijn. De ontginning moest snel gaan, de huizenbouw moest vooruit, school en kerk, werkplaatsen, winkel en slagerij, alles moest tegelijk verrijzen.
Doordat de emigranten zo snel kwamen kon de verkaveling en de aanleg van wegen niet voorblijven op de woningen die er gebouwd moesten worden om de mensen onder dak te brengen. Ook de ontginning kon niet snel genoeg vooruit doordat niet voldoende en niet het juiste materiaal kon worden aangeschaft. Door dit alles konden de woningen niet direct op de plaats van de boerderijen, verspreid over de fazenda, worden gebouwd. Dit vergde te veel tijd, vooral doordat men met de bouwmaterialen niet overal kon komen waar de boerderijen moesten worden geplaatst, doordat er nog geen wegen waren.

Industriewijk
In 1949 zijn we begonnen met het bouwen van woningen op de plaats waar de boerderijen moesten komen, we zijn er echter mee op moeten houden, omdat het niet uit te voeren was om bovengenoemde redenen. Toen is men begonnen met het bouwen van woninggroepen zoals deze nu op de fazenda liggen. Hiermee kon in veel kortere tijd meer en voordeliger worden gebouwd. Zelfs toen kon men de komst van de emigranten nog niet vóór blijven en moesten dezen worden ondergebracht in de lemen hutten die er nog stonden.
Nu had men de emigranten wel langzamer kunnen laten komen, maar voor de gezinnen welke er minder dan het gestelde aantal kwamen, kreeg men ook geen crediet. Zonder dit crediet kon er helemaal niets gebeuren. Nu kwam er toch het noodzakelijkste aan gebouwen enz. klaar en kon er de grondslag goed worden gelegd.
Na een jaar wisten we al, dat er niet voldoende geld zou zijn om zo door te gaan, er is toen dan ook in 1949 nog nieuw crediet aangevraagd in Nederland. Inmiddels liep de investering hoger op dan de begroting was, doordat het vee tot tweemaal toe te kampen kreeg met mond- en klauwzeer en door de late inzaai van de verschillende gewassen konden deze ook geen directe opbrengsten meer geven. Met deze gewassen werd alleen een zekere grondverbetering bereikt, maar dit bracht het eerste jaar geen geld in het laatje. Het beschikbare geld werd steeds minder al werd dit dan ook wel aangevuld door de komst van nieuwe emigranten. Dit was niet voldoende om de zaak flink door te zetten.
In januari 1950 werd de toezegging verkregen van de Nederlandsche Bank tot plaatsing of medewerking tot plaatsing van een hypothecaire lening, onder voorbehoud van goedkeuring door de Nederlandse regering. Toen deze toestemming werd gevraagd, besloot het Departement van Sociale Zaken een commissie uit te zenden om ter plaatse een onderzoek in te stellen en een rapport uit te brengen. Dit was in maart 1950.
De commissie arriveerde in augustus op de fazenda en bracht rapport uit in october. De taak van deze commissie was zeker niet gemakkelijk. Om in enkele maanden te zeggen wat voor mogelijkheden er in een land als Brazilië zijn, is ondoenlijk. Zelfs voor ons die nu al meer dan twee jaar hier zijn is niet nog moeilijk. We hebben echter de vragen die door de commissie werden gesteld, naar vermogen beantwoord en het rapport is klaar gekomen.
Het resultaat van dit rapport was: besprekingen van de ministers van Sociale Zaken, Landbouw en Financiën en de katholieke boerenbond. De ministers hebben zich schriftelijk bereid verklaard om een wetsontwerp in te dienen bij de Staten Generaal om een lening te verstrekken, ofwel garantie te verlenen voor rente en aflossing van een lening door derde. In januari 1951 is met de regeringscommissaris die inmiddels was aangesteld het eerste geld, een overbruggingscrediet van de KNBTB, aangekomen.

Hogenboom
C.J.J. Hogenboom

In die tijd is er al weer heel wat gebeurd, men kon niet stil blijven zitten wachten en men kon niet doorwerken, dit is alles bij elkaar zeer schadelijk, want het is ook hier: stilstaan is achteruit gaan. Nu hebben we op de toezeggingen die er steeds gedaan zijn doorgezet voor zover dit mogelijk is geweest. Nu is er in januari en februari toen de regeringscommissaris hier was weer een rapport gemaakt. Daar wij nu al weer meer gegevens hadden, kon dit ook weer zuiverder en beter gebeuren. De regeringscommissaris, de heer Hogenboom, heeft dan ook na een grondig onderzoek verklaard, dat hier voldoende mogelijkheden zijn. Na dit onderzoek is de heer Hogenboom weer naar Nederland vertrokken om de zaken verder af te werken. In het rapport, dat door Hogenboom is mede genomen, was om met het gevraagde crediet te kunnen slagen als voorwaarde gesteld, dat het crediet onmiddellijk beschikbaar wordt gesteld.
Nu is er in mei wel wat geld gekomen, zodat we alle voorbereidingen hebben kunnen maken die nodig zijn, om, als het geld komt, snel te kunnen doorwerken, maar… als dit nu ook niet spoedig komt, lopen we zeker vast. Er moeten nu een 60-tal boerderijen worden gebouwd, er moet meer worden geploegd en gezaaid. Bedrijfsmateriaal en een bezetting van vee, kippen en varkens is er nodig voor deze nieuwe bedrijven. Alles staat startklaar en wacht op het crediet, dat iedere dat wordt verwacht. Komt dit niet, dan zal er wat anders moet worden bedacht, om aan het eten te blijven en om door te kunnen draaien.
Door al dit langzaam werken wat het crediet betreft, door het lange uitblijven van de steun uit het vaderland, dat tocht wel de steun heeft toegezegd, krijgt men hier allerhande narigheden met de mensen. Ieder heeft voor- en tegenstanders, zo is het met ons ook het geval. Wij kennen deze tegenstanders wal niet, maar, hierdoor zijn zij des te gevaarlijker. Door al de valse berichten wij hier uit het vaderland krijgen, door de manier waarop deze worden overgebracht is het zeker, dat dit gebeurt om hier de eenheid kapot te maken. Ook valse berichten welke in Nederland worden verspreid bewijzen dan ook, dat daar geprobeerd wordt, om een bepaalde stemming tegen de fazenda te wekken.
De praatjes, dat moet werk zijn van kwaadwilligen, hier is van dat alles tenminste niets bekend. Deze “sterke verhalen” zijn dan ook tot de laatste letter uit de duim gezogen! Onze mensen verdienen hier een veel hoger loon als de Brazilianen, de levensmiddelen zijn in onze winkel lager dan elders in Brazilië. Dit blijkt uit het feit, dat er zelfs veel Brazilianen van buiten de fazenda hier hun goederen kopen.
Met het vee gaat het ook zeer goed, buiten de preimmunisatie zijn er geen dieren meer dood gegaan. Er zijn koeien bij, die 25 tot 30 liter melk per dag geven, er zijn er bij, die nu in een half jaar tijds al meer dan 2000 liter melk hebben gegeven. Ook de gewassen op het land zijn voor zeker 90 pct. goed te noemen, de opbrengsten, welke nog niet heel zuiver bekend zijn, omdat nog niet alles is geoogst, staan ver boven het gemiddelde van het land. Hiermede blijkt wel, dat het met de droogte ook al niet zo erg is geweest. Het heeft dit jaar dan ook meer geregend dan in de voorgaande jaren dat wij hier zijn.
Met dit al wordt er in Nederland meer slecht dan goed over de fazenda verteld. Als men de berichten uit Nederland moest geloven, dan zouden wij hier zelfs gaan twijfelen aan alles wat we hier zien op de fazenda. Dan, ja dan zouden we ons zelf niet meer mogen geloven. Maar in Nederland, daar gaat men door dit alles toch wel twijfelen aan de gang van zaken hier.
De voorbereidingen voor ’t crediet duren hierdoor zeker langer, wij moeten maar wachten en horen ook hier vanuit Nederland over de voorbereiding van het crediet allerhande geruchten en worden ongerust, of men in het vaderland nog wel zal helpen, voordat het te laat is. Anderen maken hiervan misbruik. Zij praten de mensen hier voor, dat de fazenda over de kop gaat, dat ze moeten zien, dat ze ander werk krijgen enz. Jammer genoeg zijn er al verschillenden hier in gelopen, maar ieder heeft zijn goed recht en kan hier gaan als hij wil.
Nu zijn er al verschillenden, die ondervonden hebben, wat het is om alléén in Brazilië te staan. In deze enkele maanden hebben ze al verschillende plaatsen gehad. Er zijn er bij, die al een ander vak hebben moeten kiezen om werk te kunnen houden. Ze verdienen niet de helft van wat zij eertijds op de fazenda verdienden, toch zeggen ze, dat het hen nog goed gaat en proberen zo nog meer mensen mee in het ongeluk te trekken. Alles gaat hun goed, zoals wij het hier horen en toch weten wij zeker, dat er zelfs verschillenden bij zijn, die hun kost niet behoorlijk hebben. Hoe het zal aflopen, weten we natuurlijk nog niet, dit is echter wel zeker, dat als de Nederlandse regering ons de toezegging geeft, die ze heeft gedaan en het duurt niet te lang, dan zel er hier zeker een goede toekomst zijn voor velen.

Huis van de Familie Lamers uit Venray
Huis van de Familie Lamers uit Venray

Laat de kankeraars en dwarskijkers hier maar vertrekken, daar wordt het niet slechter van. In Peel en Maas van 2 juli 1951 staat een artikel over “de stichting van Ysselsteyn”. Hieruit zou ik een klein stukje willen aanhalen, nl.: ‘Het antwoord zal slechts zijn, dat een groot vertrouwen op God en een paar harde werkknuisten dit hebben mogelijk gemaakt en het nog mogelijk maken, dat ook nu nog jonge kerels de wijde (Wereld) intrekken om voor zichzelf en hun gezin de taaie grond te gaan ontginnen, te werken onder omstandigheden, waarvoor velen hun neus optrekken.’ Dit geldt ook voor de mensen die hier op de fazenda zijn.
Wat het crediet aangaat zou ik nog een stukje uit Peel en Maas van 3-3-’51 in herinnering willen brengen nl. van links en rechts. Deurne gaat 346 ha ontginnen. De kosten van dit ontginningsobject zijn begroot op f 1.386.238,25 voor arbeidslonen en f 391.100,- voor andere kosten. In dezelfde kolom staat een artikeltje over “Nederlandse boerenkolonie in Brazilië in zorgen”. Aan dit artikeltje zou ik willen toevoegen, dat het gevraagde crediet hiervoor is, in de eerste instantie f 2.500.000,-. Het betreft hier 700 Nederlanders op 2000 ha land. Hier zit al eenzelfde bedrag in, maar dan ik ook het gehele bedrijf klaar. Deurne heeft voor 346 hectare f 1.777.438,25 nodig, en dit zijn dan nog alleen de ontginningskosten.
Hiermede hoop ik de gemoederen van de diverse familieleden weer tot rust te hebben gebracht en ik ga eindigen met vele groeten aan vrienden en bekenden. Tot een volgende keer.

Een oud-dorpsgenoot.

‘Van eenig geld verdienen was geen sprake’

De lotgevallen van Antko Drenth en Rijna Dijk (6)

In het laatste deel van de brief die Antko Drenth op 1 november 1890 naar het thuisfront schreef vanuit Tucumán, vertelde hij over het werk in de bossen buiten de stad en het gebrek aan verdiensten. De groep emigranten had er snel genoeg van en besloot terug te keren naar het emigrantenhuis in Tucumán, in de hoop om elders een beter bestaan te vinden.

Zoo hadden wij dan verblijf in het groote emigrantenhuis. Na een dag toevens begon men elkander af te vragen, wat het straks wel zou geven, doch geen onzer kon anders antwoorden, dan slechts in raadsels. De eene dag verliep na den andere en wij kwamen maar niets te weten. Dit echter ondervonden wij maar al te spoedig, dat het verstrekte voedsel zeer sober was en vooral voor jeugdige kinderen zeer ongepast. Dan het gezamenlijk wonen met het ruwst denkbare element, wat een bevolking kan opleveren, behoef ik u wel niet nader te zeggen, dat het ons daar walgde en wij reikhalzend uitzagen, om aan ’t werk te komen. Eindelijk, nadat wij negen dagen daar werkeloos gelegen hadden, klonk het kommando: voorwaarts. Eenige oogenblikken daarna was ieder gereed en zouden wij den weg inslaan ter ontnuchtering. Spoedig zouden wij dat voor goed ervaren; want zooals later bleek, was ons lot al beslist, waarin wij niet het minste te zeggen hadden. Zoo werden dan een aantal karren opgeladen met gereedschappen en goederen, die ieder bij zich had. De karren, die na deze lading niet al te veel bevracht waren met schoppen, houweelen, bijlen, hefboomen en dergelijken mochten nog betrokken worden door de zwakste vrouwen en kleinste kinderen, terwijl de mannen in elk opzicht de rijdende karavaan te voet moesten volgen. Hoewel wij aan den eenen kant blijde waren, dat wij spoedig aan geregeld werk zouden komen en wel op landbouwgebied, was het ons in ’t algemeen toch niet aangenaam te moede, omdat wij zoo volstrekt werktuigelijk in massa werden voortgedreven, geheel de onzekerheid tegemoet. Het was eene lange, moeitevolle reis, die den geheelen dag duurde en kwamen wij tegen den avond bij een groot en ondoordringbaar bosch aan, waar wij halt moesten houden en de karren afladen.

Nu begon het ons al spoedig duidelijk te worden, dat wij vooralsnog geen rustige landbouwende kolonie zouden vormen, maar dat men ons in de eerste plaats trachtte te gebruiken, om eeuwenoude bosschen uit te roeien en daarna met landbouw te beginnen.
Wat moesten wij beginnen ? ’t Spreekt van zelf dat wij alles, hoe of het ook mocht zijn, moesten aannemen, zoo wij maar slechts aan den kost kwamen. Tot dusverre hadden wij nog in ’t geheel de eer niet gehad met eenig hooggeplaatst persoon of werkgever in aanraking te komen, dat echter, toen wij bij bet genoemde bosch waren, op eens veranderde.

Een groot heer kwam ons naderen, waarin wij al spoedig en niet ten onrechte onzen chef opmerkten. Hij gaf ons te kennen, dat wij voor hem zouden werken in de aan te wijzen bosschen tegen voorloopige vergoeding van voeding, kleeding, woning ja alles, wat wij noodig hadden voor ons dagelijks onderhoud. Van eenig geld verdienen was geen sprake. Dit accoord werd niet gesloten na een gemeenschappelijk overleg van werkgever en werknemers, maar had meer het wezen van een kort en onherroepelijk bevel, zoodat wij, als ’t ware aan handen en voeten gebonden, geen andere keuze hadden dan slechts aan te nemen, wat ons werd aangeboden. – Daar stonden wij dan zonder onderdak, zonder eenig geld. Slechts eenig karig voedsel werd ons verstrekt en moesten wij ons tot nader order maar zien te redden. – Eigenaardig en tevens leerzaam voor hen is het, die veel moeten ontberen en die dikwijls voor schijnbaar onoplosbare raadsels staan en voor schijnbaar onoverkomelijke moeilijkheden, dat er nog altijd een sprankje hoop tot redding overblijft en een weg tot uitkomst. Zoo ook hier: het zachte klimaat, dat hier heerscht werd ons tot hulp, ofschoon het juist in de maand Augustus was, dat zooveel wil zeggen als een maand in het winterseizoen. Het barre winterweder, dat gewoonlijk in ’t noorden van Europa en elders heerscht, is hier niet heerschende: van hagelslag en sneeuwstormen heeft men hier geen last; ’t is slechts zelden, dat men ’s morgens een lichte rijp ontwaart, waarna het overdag weder erg warm kan zijn. Zoo troostten wij ons dan, dat het zeer zacht weder was, wijl de eerste nacht onherroepelijk onder den blooten hemel moest worden doorgebracht. Toch sloegen we nog in aller haast eenige boomstaken in den grond, waarop een soort dak van takken, boombladeren en mos. In dien toestand dan woonden wij in de wildernis en trachtten den eersten nacht slapende door te brengen, den volgenden morgen afwachtende naar nieuwe orders.

De volgende dag werd ons in de eerste plaats toch gegund, om tenten op te slaan, doch zoo, dat iedere tent eenige families kon bergen. Het noodige materieel moest uit het bosch worden gekapt. Het is mij niet mogelijk u nu de omstandigheden en gebeurtenissen, die dag op dag plaats hadden: in ’t breede te omschrijven en zal mij dan maar in hoofdzaak bepalen, hoe het ons ging in de negen weken die wij daar hebben doorgebracht. Negen weken, die ons even zooveel jaren toeschenen, hebben wij in genoemde bosschen zwaar – nog eens: zwaar gewerkt tegen een karig loon en wel slechts tegen eenig slecht voedsel. ’t Was dus een onhoudbare toestand en moesten wij wel opbreken. Doch wat dan? dat vroeg men elkander angstig af, maar hoe het dan ook uitliep, het moest en er was dan ook niemand onder het geheele gezelschap, die den moed had te blijven.

Intusschen had er nog eene gebeurtenis plaats, die echter alleen ons huisgezin betrof: er werd ons een zoon geboren, die wij Christiaan hebben genoemd. Gelukkig, dat deze ernstige omstandigheid boven aller verwachting gunstig afliep. Als ik zoo spreek van boven aller verwachting zal u dat wel niet verwonderen als gij bedenkt, dat wij letterlijk van alle hulpmiddelen verstoken waren en gemeenschappelijk woonden in eene ruw gebouwde tent.

Toen wij dan op zekeren morgen allen aanstalten maakten, om te vertrekken, ging dat nog niet zoo heel gemakkelijk. Bij bet vernemen hiervan vloog onze opzichter op en ontstak in vuur tegen de volgens hem door ons gepleegde ontrouw. Het oogenblik was ernstig. Maar wij hadden immers het volste recht. Wij waren immers geen willekeurige werkstakers en oproerkraaiers, die meer verlangden te hebben dan het billijke! Neen, wij verlangden alléén wat beter voedsel en een zeer weinig handgeld, opdat ons zwaar beproefd dagelijksch leven toch eenigszins dragelijker mocht worden. De opzichter begon ons toen. zekere beloften te doen voor de toekomst, doch kon en wilde voor het oogenblik niets tot beterschap aan ons beloven, zoodat wij op staanden voet wilden vertrekken. Hij, de opzichter, bleek toen in bijzonder een echte zuidelijke type te zijn, die zeker nog eenig slaven-jagers-bloed in zijn aderen had, daar hij onder de woedenste drift naar de revolver greep en ons dreigde met den dood. Even snel echter als zijn dollemans drift ten top steeg, even snel trad er betrekkelijke kalmte bij hem op den voorgrond, wellicht tengevolge door de wetenschap, dat er ook mannen in onzen ploeg waren van stavast en bij het opwekken hunner driften hij wel eens het onderspit kon delven. Alzoo: de vrede werd in zooverre gesloten, dat de revolver niet zoude spreken en wij dan maar zelf moesten weten, wat ons te doen stond.

Het besluit van het geheele gezelschap was onherroepelijk gemaakt: wij braken op en begaven ons in een grooten drom te voet in de richting van Tucumán. Dat dit eene moeielijke reis was kunt gij begrijpen als ge bedenkt, dat wij toen niet in ’t bezit waren van die karren, waarop de meeste vrouwen en kinderen waren heen gereden, zoodat het o.a. voor mijne vrouw met het voor eenige dagen geboren kind op den arm een ware martelreis was en ons in groote zorg wikkelde. God de Heer schonk ons echter kracht naar kruis: wij kwamen bij het emigrantenhuis te Tucumán behouden aan. Niets was natuurlijker dan dat wij verzochten in het groote huis opnieuw te worden geherbergd, dat dan ook gebeurde. Nu scheen het ons toe, dat er al een wrok bestond van de zijde onzer meerderen, daar men ons wel onderdak, maar geen spijs gaf. Hadden wij moeielijke dagen achter den rug, het begon er hier al niet beter op te worden. Er ontbrak ons letterlijk alles; want wij hadden immers geen cent verdiend en konden het geringste niet koopen.

En ziet, alsof hij uit den hemel kwam nederdalen, verscheen daar plotseling een Hollander voor ons, die begon met goeden raad te geven en troost in te spreken. – Het was blijkbaar een edel mensch, daar hij bij het vernemen van onzen nood onmiddellijk eenen grooten zak met brood liet komen, zoodat wij voor dien avond gered waren. Nadat wij onzen innigen dank aan hem hadden betuigd, dien hij echter niet als een verdienste wilde aannemen, maar te kennen gaf, dat hij slechts een menschelijken plicht had vervuld, “waaraan” zeide hij “ook wij in zijn plaats zouden hebben voldaan,” vertrok hij, onzen zegenwensch medenemende, want hij had niet alleen ons lichaam , maar ook onzen geest versterkt. Hij schonk weer nieuwe hoop en wakkerde het vertrouwen in de toekomst zoodanig aan, dat wij met zeker dichter uit den grond onzer harten konden uitroepen:

De Heer kastijdt dien Hij bemint,
En leidt ons vaak langs donk’re wegen;
Maar d’ uitkomst voert altoos ten zegen
Van Zijn geliefd, gelouterd Kind!

‘Het weer is alle dagen even mooi’

Een belangrijke bron om na te gaan hoe emigranten hun eerste jaren op Holambra hebben ervaren en hoe zij aankeken tegen de interne problemen tijdens de eerste jaren, waren de brieven die zij naar het thuisfront schreven. Deze brieven zijn voor de historicus die pobeert zich een beeld te vormen wat er gedurende die jaren in de jonge emigrantengemeenschap heeft plaatsgevonden een waardevolle aanvulling op de verslagen van de leiding van Holambra en de reactie hierop vanuit officiële instanties in Brazilië en Nederland. In de brieven die emigranten uit het Brabantse Diessen naar huis stuurden, kwam de teleurstelling over de gang van zaken wel heel duidelijk naar voren. Deze brieven kwamen ook onder ogen bij lokale vertrouwenspersonen die zich zorgen maakten over het lot van de Diessense emigranten. In een anonieme brief, gedateerd 14 december 1950, vertelt de schrijver over zijn indrukken van het leven op de Fazenda Ribeirão, maar geeft hij ook voorzichtig uiting aan zijn kritiek op de gang van zaken. Deze keer het eerste deel van deze brief.

“Zo zal mijn schrijfinstrument het wel eens zwaar hebben te verduren. Ja, zeg maar niks hoor, ik schrijf van eens. Jullie hebben mij onderhand al wel heel machtig veel toegewenst hebben, zo samen bij de tafel of ’s avonds met de orden nog onder de dekens heen, maar ik hoor er lekker niks van en heb je meer te vertellen, dan zeg ik op mijn beurt, kom maar op jochie, ik lust je wel al is het op de nuchtere maag.
Fazendaplein met kantorenDe nieuwe emigranten beginnen goed te wennen, enkele lopen nog met de lip op de derde vestjesknoop, maar ook dat gevalletje zal met de tijd wel optrekken. Het weer is alle dagen even mooi, hoewel er geen dag zonder regen voorbijgaat en dan komt er regen zoals je het in Holland nooit meemaakt. Een angstig gevolg hiervan is de spoelingen door de akkers en de gewassen die hier voorheen op stonden verdwijnen even snel als het water de helling af. Dit is weer te verhelpen door tussenplanting van suikerriet en hiermede wat beworteling betreft overeenkomende gewassen. In de toekomst en ook nu zal iedere particuliere boer hieraan graag zijn zorgen besteden. Ook de trekkers en auto’s schuiven met gevaarlijke variaties na dergelijke regens de helling af. De grote verkeerswegen die niet gemaakt zijn van asfalt zijn soms dagen niet berijdbaar. Zo kan het gebeuren dat er in verschillende dagen geen post komt of gaat en zo vele dingen meer.
De gewassen van de coöperatie en de boeren groeien met verbazend tempo, daar sta je paf van. Zo waren er streken waar ik in verband met mijn werk in geen maanden geweest was, ik zag het een dezer dagen terug bij een zondagswandeling. Ik was er nog verbaasd over, wat ik toen zag. Ik kende er niet maar dan ook helemaal niets van terug. Waar nu de boerderijen staan heb ik toen met de vrachtauto de stenen nog gebracht. Dat was ongeveer 15 m. van de zogenaamde weg af en wanneer je op de weg stond kun je de auto niet zien, zo’n wilde begroeiing en nu is het precies een stuk Holland, en misschien nog mooier. Grote kippenhokken, stamvol kippen, het vee in een prachtweide, die zeer eiwitrijk is en waarin zich het zwartbont vee als iets edels in aftekent.
De maïs, rijst, bonen, kwandoe etc. etc. wat op tijd gezaaid is, staan er prachtig voor, zonder bemesting of wat dan ook. Neen, hoe het is, is met geen pen te beschrijven. De grond is in doorsnee zeer moeilijk te bewerken, geen ploegrister kun je blank krijgen en veel grond wordt alleen maar met zware schijven bewerkt, door het vele hout dat de bodem nog bevat. Hier staat tegenover, dat wanneer de grond op de eerste plaats beter in structuur is, het hout er uit is ook de bewerking in de kortst mogelijke tijd beter gaat. Dit is een ondervonden feit.
Het Hollandse vee doet het goed, maar best is anders. Het is voor hier haast te edel, te ver doorgefokt in de melkrichting. Wanneer het een paar dagen donker weer is, klimt direct de melkproductie omhoog. De zon is hier een moordtuig voor veel dingen. Toch zijn hier dagproducties van 20-25 liter per dag geen zeldzaamheid. Het Hollandse vee stelt ten onzent hoge eisen aan verzorging. Wanneer het dier maar ook het geringste mankeert, is direct de melk weg. Zeer goede resultaten worden ook verkregen door de kruising van de Hollandse met de Argentijnse koe, en wanneer men zo telkens doorgaat met kruisen krijgt men automatisch weer een Hollands stuk vee met Argentijns bloed wat beter is dan het Hollandse. Hiermede is in de toekomst misschien iets goed te bereiken. Zo moet men hier op alle gebied leren en de zaak uitkienen. Het vee is hier gauw verwond en ben je bij dergelijke wonen niet gauw bij, dan zitten ze stikvol maden binnen de kortst mogelijke tijd en het vlees wordt gewoon weggevreten en hoe het met de genezing dan gaat kan een kind begrijpen. Alle dergelijke dingen worden als particulier eigenaar stukken beter behartigd dan op het ogenblik coöperatief.”

Bron: KDC, Archief Van Beers, inv.no. 10.

‘Men ziet er weer gat in’

Eind 1950 besloot de Nederlandse regering in samenspraak met de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB) financiële steun aan de in nood verkerende kolonie Fazenda Ribeirão (Holambra) mogelijk te maken. Voorwaarde voor het verlenen van die steun was het aanstellen van een nieuwe leider, die de aanbevelingen van de regeringscommissie Van Roggen-Van Waveren moest gaan uitvoeren. Voor deze functie werd Charles Hogenboom aangezocht, een man met een grote ervaring in het voormalige Nederlands-Indië. Op 6 januari 1951 arriveerde Hogenboom op de fazenda met de opdracht een inventarisatie te maken van de toestand op de kolonie en om de vraag te beantwoorden of de voorgestelde lening van 2,5 miljoen gulden verantwoord was. Een maand na zijn aankomst schreef  regeringscommissaris Hogenboom de volgende brief aan zijn opdrachtgever, minister van Sociale Zaken Dolf Joekes:

Hogenboom‘(…) In het kort genomen mag gezegd worden, dat de situatie op de Fazenda zich zeer snel in gunstige zin blijft ontwikkelen. De getroffen saneringsmaatregelen worden in begrijpende zin aanvaard. Er wordt door vrijwel alle mensen wederom hard en met plezier gewerkt. (…)
Wat mij het meest verontrust met het oog op de verdere opbouw van deze kolonie en de eis om door snelle productie tot rentabiliteit te komen, is de liquide positie, waarin de kolonie verkeert. Reeds zeer spoedig na mijn komst op de fazenda was het mij duidelijk, dat, wil men tot een goed resultaat komen, er bliksemsnel ingegrepen moet worden wat het zelfstandig maken van alle boeren betreft, die nu nog collectieve arbeid verrichten.
De meesten onder de aanwezige boeren hebben in Nederland jarenlang een zelfstandig bestaan geleid. Hoewel hun leven in het moederland dikwijls hard was, werd door hen het koffie-uurtje, het gaan naar de markt, enz. toch zelf bepaald. Zij waren, dit in juiste zin bedoeld, vrij in handel en wandel. Collectieve arbeid wordt door hen niet met de juiste instelling verricht. Wordt in Nederland het levensonderhoud op de boerderij door het gezin gezamenlijk verdiend, waarbij ieder gezinslid zijn taak krijgt toegewezen, hier verdient de boer/huisvader allen zijn loon en ontvangt kinderbijslag, terwijl de kinderen met meer vrije tijd dan in Nederland over de Fazenda zwerven en degenen die de geestelijke verantwoording dragen het hoofd doen breken om de eerste tekenen van verwildering tegen te gaan.
Hoewel het loon van de nog collectief werkende boeren een sober bestaan inhoudt, is dit tesamen met de bijslag voor de grote kinderrijkdom op de Fazenda voor de economische gang van zaken fnuikend te noemen. De tegenzin in collectief te verrichten arbeid, die door velen zeer zeker op te respecteren wijze overwonnen wordt, leidt echter, gemiddeld genomen, tot niet voldoende productiviteit. Alle boeren moeten daarom zo snel mogelijk met hulp van hun gehele gezin zelfstandig produceren. Uit deze constatering is het 70-boerderijenplan, hetwelk voor 31 december van dit jaar uitgevoerd dient te zijn, geboren. (…)
Intussen wordt gewerkt aan de definitieve opstelling van het 20-ha.-plan der heren Van Waveren-Ir. Rogge, hetwelk aan de veranderde omstandigheden wordt aangepast, begonnen zal worden, zodat (…) aan het einde van dit jaar de 70 boerderijen met de 5 ha.-ontginning gereed zijn. Reeds thans wordt op dit plan vooruit gewerkt. De langzame liquiditeitsbegroting houdt de bouw in van 3 nieuwe boerderijen met de daarbij behorende 5 ha.-ontginning in. Het ontginningswerk wordt geheel volgens het door mij aangegeven systeem uitgevoerd. De boerderijen worden volgens een grondtype gebouwd, waaraan geen enkele verandering, die een snelle seriebouw tegenhoudt, aangebracht mag worden, komen meteen op niveau te staan. In het land wordt den wegen reeds op niveau uitgezet en aangelegd, terwijl de 5 ha. volgens de niveaulijn worden geploegd. In geen enkel opzicht mag ergens worden afgeweken.
Voor mij staat en valt echter alles met de toevloeiing der geldmiddelen vanuit Nederland. Mijn medewerkers hier werken vrijwel allen vol enthousiasme en op top-capaciteit. Men ziet er weer gat in, voelt dat op de snelst mogelijke wijze tot de grootste productie te komen de enigste redding betekent. Dit enthousiasme, waarmede dit jaar de moeilijkste periode van de te weinig en te duur product overbrugd moet worden, mag geen enkel moment verstoord of verslapt worden.
Enkele regeringsautoriteiten van Brazilië die op zeer tactische wijze door ons Gezantschap van mijn plannen mededeling is gedaan, hebben de veranderde situatie op de Fazenda Ribeirao goed aangevoeld. Zij hebben blijken van waardering gegeven m.b.t. de door de Nederlandse regering aan de kolonie Ribeirao toegestoken hand. Dit zal het juridisch-technisch regelen van mijn positie als Nederlands regeringsfunctionaris, hetgeen door de in dit land heersende nationale tendens anders moeilijkheden zou medebrengen, vergemakkelijken. Des te meer moet ik er daarom van verzekerd kunnen zijn, dat mijn programma ongestoord uitgevoerd kan worden. Zou het zijn, dat ik hieraan zou moeten twijfelen, dan zal het mij onmogelijk zijn mijn taak voort te zetten. (…)
Deze zaak dient zo gesteld te worden, omdat ik enerzijds om te kunnen slagen het vertrouwen van alle goedwillenden op de Fazenda Ribeirão moet behouden en anderzijds omdat het hier niet enkel gaat om de belangen van een aantal gedupeerde boeren, doch om een zaak van zeer groot Nederlands belang. De Brazilianen hebben het vertrouwen in de hier werkende Nederlanders, die zij door hun houding niet als indringers beschouwen, niet verloren. Uit het oogpunt van een gezond Nederlands eigenbelang hebben wij dit vertrouwen geheel te herstellen, hetwelk niet beter kan geschieden dan door de Fazenda Ribeirão cultuur-technisch zowel als sociaal-cultureel in de kortst mogelijke tijd tot een modelkolonie te maken. Daarna zijn een aantal andere voor Nederland van even zo groot belang zijnde aspecten hier gemakkelijker te verwezenlijken. De grote en vele voor ons in Brazilië liggende mogelijkheden mogen in geen enkel opzicht verwaarloosd worden. (…)’

Bron: Nationaal Archief, Archief Directie voor de Emigratie, 2.15.68, inv.no. 1459

De vrouw op de Fazenda

Vorig jaar overleed in Nijmegen op 96-jarige leeftijd Ans van den Besselaar-Van der Kallen. Ans was in Nijmegen vooral bekend als oud-wethouder. Zij was de weduwe van Jef van den Besselaar, voormalig hoogleraar Portugese taal- en letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Vóór hun politieke, respectievelijk wetenschappelijke loopbaan in Nijmegen verbleven zij tien jaar lang in Brazilië. Begin 1950 werd Jef van den Besselaar door Geert Heijmeijer naar de Fazenda Ribeirão gehaald om er een gymnasium van de grond te tillen. Toen een jaar later bleek dat er voor hem geen werk meer was op de Fazenda, ging hij werken aan Braziliaanse universiteiten. In het themanummer van Ontginning van augustus 1950 schreef Ans van den Besselaar een bijdrage over de vrouw als emigrant. Zij schetst hierin de klassieke rol van een boerin die haar echtgenoot volgt bij het realiseren van zijn emigratieplannen en de gevolgen voor haar van de veranderingen die zich in 1950 op de nog jonge emigrantennederzetting voltrokken.

 

Zelden gaat het plan om met een boerengezin te emigreren, uit van de vrouw. Dat is niet alleen omdat het meer tot de man behoort om toekomstplannen te maken. De vrouw is ook meer dan de man gehecht aan haar eigen vertrouwde omgeving. Haar familie, haar bekenden vormen voor haar een hechtere band. En zijn de kinderen nog klein, och dan is zij tevreden als ze goed zijn verzorgd en met blozende gezichtjes rond de tafel zitten. Wel gaan haar gedachten uit naar later, als ze groot zijn, maar zorgen maakt zij zich er nog niet over. Ze geniet van het geluk van nu. En dan komt de man, de sterke werklustige boer ineens voor de dag met emigratieplannen en nog wel naar Brazilië. Dat geeft haar een schok, want het leven waarmee zij zo vertrouwd is, komt in gevaar.

Vrouw Fazenda

En wil die vrouw dan emigreren? Soms kan ze de vreemde plannen niet geloven. Ze neemt ze niet au sérieux. En blijkt het dan toch ernst te zijn, dan heeft zij dikwijls moeite om haar wil met die van haar man in overeenstemming te brengen. Niet omdat zij niet in staat is te emigreren, maar omdat zij zich zo veilig en gelukkig voelt in het leven van nu en niet verlangt naar het onbekende. De vrouw moet die gedachte in zich laten rijpen. Dan gaat ze beseffen, voordat ze naar Brazilië vertrekt, dat daar een mooie toekomst ligt voor haar kinderen en dat het geluk van een eigen bedrijf hun daar ten deel zal vallen. Heeft zij dat ingezien, dan zou het geen echte vrouw zijn als ze·niet met ’n opgewekt humeur en vol frisse moed haar jonge krachten zou willen geven. En dan is dezelfde jonge vrouw in staat om zich vrijwillig los te maken uit haar milieu en haar familie zo ver achter te laten. En dit enthousiasme heeft zij ook nodig, want zij zal hier allerlei moeilijkheden aantreffen, die zelfs voor iemand, die vol goede moed vertrekt, niet altijd gemakkelijk zijn op te lossen.

Waar liggen dan die moeilijkheden? Natuurlijk zijn deze ook niet voor ieder hetzelfde, maar sommige ervaringen zijn wel algemeen. Voor hen, die in Holland een gerieflijke, degelijke boerderij achterlaten, vormt de overgang naar de pionierswoning op de Fazenda wel een groot contrast. Misschien is het contrast nog niet groot genoeg. Soms heeft men de indruk, dat het gemakkelijker is van het ene uiterste naar het andere over te gaan, als te wennen aan het betrekkelijke comfort, waarin men zich toch in veel dingen moet aanpassen. Want zijn onze woningen nog wel pionierswoningen in de strikte zin van het woord? Kwam de aanpassing in het begin, toen de emigranten in de “pau-a-piches” terecht kwamen, misschien niet vlugger tot stand dan nu? Want een vergelijking van deze hutten met een, volgens Nederlandse begrippen, bewoonbaar huis, was eenvoudig onmogelijk. Maar ook de tegenwoordige pionierswoning heeft nog zijn ongemakken, want de huizen hebben hier geen plafonds, wat in de warme tijd heerlijk koel is, maar in de wintertijd dikwijls koud. Bovendien waait het stof door de pannen binnen, zodat het kraakheldere en stofvrije Hollandse huis hier een onbereikbaar ideaal is. Ook is het in de natte tijd als de modder; hier “barro” genoemd, de wegen vervangt, een bijna onmogelijke taak het huis schoon te houden. Dan maar eens een keer meer schrobben en je er voor de rest niet druk over maken.

De natuur is hier prachtig en voor opgroeiende kinderen is het hier een paradijs. Ze kunnen er op uittrekken te paard. Ze rijden mee op trucks en leven op jongensachtige manier mee met de opbouw van de Fazenda. Maar het is weer aan de vrouw om de juiste maat van die vrijheid te bepalen en de huishoudelijke discipline te handhaven. Want de vrijheid mag geen verwildering betekenen. Daarom moet de emigrantenmoeder bij het opvoeden van haar kinderen de ;,sterke vrouwvan het evangelie zijn en haar huis besturen en de tucht bewaren.

Het eten kan niet geheel Hollands blijven en de eerste weken wordt de vrouwelijke vindingrijkheid zwaar op de proef gesteld. De emigrante, die hier aankomt, zal eerst niet weten, wat klaar te maken en hoe. De rijst ,b.v. die veel goedkoper is dan de aardappelen, zal eerst als dagelijks gerecht niet smaken. Van de vrouw hangt het af, hoe zij dit probleem aanpakt, want een goed gevoed gezin is de basis·voor een goed humeur.

De boeren werken nu nog in een straf georganiseerd coöperatief verband en voor de meesten staan de huizen nog in het centrum van de Fazenda. De boerin is niet gewend in het centrum van het dorp te wonen. Liefst woont ze in het centrum van haar bedrijf. De vrouw, die het meest thuis is, heeft hier weinig gelegenheid om kennis te maken met het grote bedrijf, en de buren wonen vlakbij. Zij zien alles van·elkaar en soms zal het ook nog een heel ander soort mensen zijn dan die waaraan zij gewend zijn. Treft zij het zo, dan is het moeilijk elkaar te waarderen; maar pakt het wel, dan zal het niet moeilijk zijn elkaar door de eerste moeilijkheden heen te helpen.

Sommige vrouwen zeggen, dat je het hier lang niet zo druk hebt als op de boerderij in Nederland. Dan moeten zij oppassen dat het praatduiveltje haar geen parten speelt, want daarmee maken zij zichzelf niet gelukkiger en de geest, die door de vrouw gemaakt moet worden, zouden zij hierdoor bederven. Want de vrouw moet verzachten ook de tegenslagen, die zijzelf en haar man zullen ondervinden van mensen en dingen.

Maar het samenwonen in het centrum van de Fazenda zal niet blijvend zijn. In september beginnen vele boeren een eigen bedrijf en de boerderijen, die nu gebouwd worden liggen soms al ver uit elkaar. In Holland zijn de afstanden zo klein, dat een kwartier gaans al een afgelegen boerderij betekent. Maar in dit grote land met zijn uitgestrekte gronden is er nog plaats genoeg en de boeren zullen dus steeds verder van het dorp aftrekken. De vrouw, die houdt van de stilte der natuur, de schone vergezichten en het vee om haar huis, zal dit niet zwaar vallen. Maar hoeveel vrouwen houden niet van wat gezellige kout met hun buurvrouw? Voor haar zullen er misschien wel eenzame ogenblikken komen.

Paarden Fazenda

Iedere vrouw moet deze dingen beseffen, maar zij moeten ook weten, dat je hier God voelt in de natuur, dat er een kerk is waar je echt devoot kunt bidden en dat je hier als vrouw een werkzaam en gelukkig leven kunt hebben. Want dan wacht haar de grote voldoening van een zichtbaar resultaat. Niet door boerderijen, machines of bebouwd land wordt een nieuwe maatschappij opgebouwd, maar door mensen en kinderen, die mensen moeten worden. En die kinderen zijn haar kinderen en die moet zij opvoeden, aangepast aan de nieuwe levensomstandigheden.

Er wordt hier van iedere vrouw gevraagd een sfeer te scheppen, die de geest van de jonge gemeenschap zal bepalen en zij moet dus alle kleinzieligheid, jaloezie en kortzinnigheid van te voren uit haar hart bannen om te genieten van “het scone ende het goede”.

Op weg naar Ribeirão

Op 22 april 1950 vertrok Jan Litjens (1912-2002) met zijn vrouw en twee kinderen met de ms. Delfland naar Brazilië. Tot zijn vertrek was hij werkzaam bij de KNBTB en was bij de bond korte tijd de rechterhand van Heymeijer. Als secretaris van de Katholieke Nederlandse Jonge LitjensBoeren- en Tuindersbond kwam hij direct in aanraking met de grote aandrang onder vele jonge boeren om te emigreren. In de eerste helft van 1949 bezocht Litjens in opdracht van de Emigratiestichting van de KNBTB Canada om aldaar de ontvangst van emigranten op poten te zetten en om gesprekken te voeren met diverse autoriteiten. Een jaar later besloot hij echter zich niet in Canada maar in Brazilië te vestigen. Litjens werd voor de coöperatie van Holambra de contactpersoon met invloedrijke personen in de Braziliaanse samenleving en diverse overheidsinstanties. Hij was nauw betrokken bij de stichting van Holambra II in 1960 en het Sociaal Centrum van Holambra I. In het themanummer van Ontginning deed Jan Litjens verslag van de bootreis naar Brazilië en zijn aankomst op de Fazenda Ribeirão.

De boottocht.
De machtigste sluizen ter wereld, nl. die van IJmuiden, 400 meter lang, 50 meter breed en 15 meter diep, vormden zaterdag 22 April j.l. de laatste band met het moederland, als wilde het land zich van de beste kant laten kennen. Een vriend komt langs voor een laatste handdruk, onder het schutten der sluizen. Tot de hoogte van Rotterdam kun je nog een laatste vage kustlijn van Hollands strand en duin waarnemen en dan ligt Nederland achter je. Je bent op weg naar Z. Amerika, naar Brazilië, naar de Fazenda Ribeirão. Na het slingeren van de boot in de Golf van Biscaje, waarbij je tijd noch lust hebt om te peinzen, maar vele huishoudelijke werkzaamheden je aandacht vragen, begin je in gedachten geleidelijk het land van bestemming op te bouwen, waartoe gesprekken en foto’s de bouwstenen vormen.

Als we op 29 April te Las Palmas olie gaan tanken, krijgen wij bij ons bezoek aan het eiland een eerste indruk van tropische warmte, waaraan de verbrande huid ons enige dagen blijft herinneren. De zwarte mensen, de witte huizen, de groene palmen en de fel brandende zon bepalen mede de kleur van het beeld, dat we in onze gedachten van Ribeirão zijn gaan vormen. Op Las Palmas bezoeken wij de Pico Bandama (de piek van Van Dam, die hier als laatste de Nederlandse vlag ophield) en de herinnering aan bloemrijke straatjes, een prachtig landschap en sjacherende Spanjolen is het laatste wat bijblijft. De bootreis wordt alleen afgewisseld door het Neptunusfeest, door dolfijnen en vliegende vissen, die we met onze boot zien mee zwemmen, door het zicht op de St. Paulus-rotsen en zo steken we over naar Rio de Janeiro.

Plots ervaar je, dat de zeereis weer ten einde is. Het lezen van boeken over Columbus, over de geschiedenis, de cultuur en de economie van Brazilië en het naarstig bestuderen van het Portugees, hebben de tijd doen omvliegen. ’s Morgens om 5.30 uur staan we op de brug en zien we Rio naderen. Omkranst door machtige heuvels ligt het daar in de schittering der lichtjes van Copacabana. Geleidelijk aan wordt het dag, de stadsverlichting gaat uit. Rechts komt de zon achter de toppen op en vóór je ligt wellicht het schoonste stadspanorama ter wereld, Rio de Janeiro. De stad zelf heeft alle kenmerken van een wereldstad in de steigers. De kennismaking met je nieuwe landgenoten geeft wel wat verrassingen, maar aan de cacaokleur ben je geneigd spoedig te wennen, wanneer je de beminnelijkheid ziet, waarmede ze elkaar bejegenen. Bij het bezoek per kabeltrammetje naar het “Suikerbrood”, zie je daar weer de mooie stad Rio onder je liggen in haar prachtige heuvelomlijsting aan het grote binnenmeer. En als even daarna snel de duisternis invalt en de stadslichten weer aangaan, wordt het een schitterend schouwspel.

Daar gaat· op de hoogste bergkam bij de stad Corcovado (dit is de Bultenaar), de verlichting van het 40 meter hoge Christusbeeld aan en zo treedt dit Christus-gewijde land je in zijn meest sympathieke gedaante tegemoet. Op de terugweg vraag je je af,. of dit land met· zijn Iatijnse cultuur eigenlijk niet hoger staat dan het door tempo, techniek en geld beheerste N. Amerika.

Weer varen we, thans het laatste stuk naar Santos, de haven van onze bestemming. De service en de welwillendheid van kapitein en bemanning van de Kon. Holl. Lloydboot zijn thans wellicht nog groter dan gedurende het begin van de reis, maar het maakt niet meer die indruk. Geheel word je in beslag genomen door de vragen: Wie zal er straks zijn om ons af te halen ? En: hoe zal de Fazenda er uit zien ?

Aankomst.
Santos biedt niet zo’n machtig schouwspel als Rio, maar de aankomst blijft een zeer mooi gebeuren. Na de stad om te zijn gevaren en aan de handelskade te hebben aangelegd, sao-paulo-antigaliggen we tegenover een mooi laag landschap, waarachter het hoogland steil oprijst. Dit lage landschap met zijn kerkjes, werfjes en in groen en palmen verscholen gebouwtjes, herinnert je sterk aan de sfeer van de Waal. De vertegenwoordiger van de Kolonie, even later gevolgd door Ir. Heymeyer, was er om ons af te halen. Met de hem eigen gang kwam Ir. Heymeyer de loopplank op, heette ons welkom in Brazilië en was weer snel verdwenen, zich haastend naar Sào Paulo, waar vele drukke bezigheden hem wachtten. Nadat was afgesproken, dat we in verband met de kinderen, eerst de volgende ochtend zouden ontschepen, brachten we nog een nacht door op de boot, waartoe de kapitein ons welwillend toestemming verleende. Een bus bracht ons de volgende dag langs bananen-aanplantingen over de steiIe helling van het hoogland naar São Paulo. De bedrijvige, jonge miljoenenstad. Daar pikte Ir. Heymeyer ons op en ging het naar de Fazenda. Met het uitzicht op het beboste heuvelland, werd de weg snel afgelegd. Na Campinas volgde een vrij stoffige weg, door een meer bewoond en beter bewerkt land, naar de Fazenda Ribeiräo. Betere aanplantingen wisselden hier af met weinig bewerkte en zeer extensief geëxploiteerde fazenda’s, die een weinig aanlokkelijk beeld vertoonden. Hier en daar zag je uitgestrekte bossen en overal langs de weg rezen termietenhopen op.

Fazendaplein met kantoren

Dan slaan wij af naar de Fazenda Ribeirão. Nieuwsgierige zebu’s steken hun koppen op om ons te verwelkomen, waggelen vervolgens kalm de stoffige weg af, of het hoge onkruid in. Na enige minuten komt er een stuk, waar tractoren en schijven hun werk reeds hebben gedaan. En plots liggen daar om een bocht de fazenda-gebouwen. Onder een paar hoge kapokbomen doorrijdend, tussen het Escritório (het kantoor) en een oude veecurral en langs de school afdraaiend, stoppen wij vóór het begroeid Fazenda-gebouw. Het is een laag versleten gebouw, dat tot het uiterste benut wordt; het is klooster en pastorie, hoofdbureau en woonhuis tegelijk. Bovendien eten er de vrijgezellen. Het is duidelijk, dat alle bewoners zich veel moeten ontzeggen, om er met zovelen tezamen te kunnen wonen. Na een zeer hartelijk aangeboden lunch wordt te voet de tocht gemaakt naar ons huis, waar juist de laatste hand is gelegd aan de waterleiding en de electriciteit. Het huis is het best te vergelijken met een kampeerhuis in Mook of Groesbeek. Er staan daar een paar welwillend geleende stoelen en tafels, kopjes enz., er staan ook bedden. Een wieg is gauw geïmproviseerd. Het is precies de improvisatiesfeer, die men vroeger genoot als men op vacantie trok. Met een paar laatste lucifers wordt het hout in de uit stenen gebouwde kachel aangestoken, wat drinkwater, melk, wat etenswaar en sinaasappels worden als proviand ingeslagen. We kunnen ons te goed doen aan het rustieke en riante uitzicht, dat ons huisje ons rondom biedt. Al spoedig staat een prachtige sterrenhemel met het Zuiderkruis boven ons hoofd. Zoals altijd (maar wij wisten het nog niet), gaat om 10.00 uur plots het licht uit. Zo werden we gestoord in een zeer nuttige bezigheid: het vangen van vliegende en kruipende medebewoners. Om kwart voor elf slaan dehanen aan het kraaien bij de buren. Zo gaan wij slapen met een mengeling van vreemde en bekende geluiden.

 De Fazenda.
De kennismaking met de fazenda en haar bewoners biedt telkens nieuwe aspecten en maakt een verrassende indruk. Wanneer men per jeep door het landschap kruist en men telkens nieuwe mooie vergezichten waarneemt, komt men onder de indruk van de bekoorlijke schoonheid van dit heuvelachtige landschap; het best te vergelijken met Z. Limburg. Meer indruk nog maakt het feit, dat men allerwegen nieuwe boerderijtjes ontdekt, bewoond of nog in aanbouw, zoals in onze nieuwe polders. Dan weer ziet men, over een helling rijdend, een hele rij huisjes. Deze gebouwen, smetteloos wit en van een rood pannendak voorzien, zo passend in het landschap, getuigen van de energie en netheid, waarmede deze in een jaar tijds zijn tot stand gebracht en onderhouden worden.

Ook de 1.000 H.A. cultuurland getuigen van de nacht en dag voortgezette arbeid onzer emigranten, welke men eerst op zijn juiste waarde gaat schatten, als men enige halsbrekende tochten over de nog in cultuur te brengen woeste gebieden heeft gemaakt. Rijdend langs de stoffige hellingen, kan men zich voorstellen, hoe onbegaanbaar naar Nederlandse opvattingen deze wegen zullen zijn in regentijd. De grond. die zo rood en hard is, maakt een goede indruk wanneer deze beteeld wordt met groenbemesting of wanneer er maïs op groeit, die er zo uitstekend bij staat. Men kan zich ook nauwelijks voorstellen, dat deze grond arm is, wanneer men het inlandse gras meer dan ruiterhoogte ziet groeien. Momenteel is het klimaat voor dergelijke tochten heel aangenaam. Met uitzondering van 11.00 tot 2.00 uur op de dag is het hier doorgaans heerlijk koel.

Bij de Fazenda staan de werkplaatsen en bedrijven in een groep bijeen. Evenals de huizen getuigen deze van de bekwaamheid der emigranten door de doeltreffende inrichting, waarmede ze zijn opgezet. Overal heerst er orde en netheid. Dit kan niet anders dan een uitstekende indruk maken op de vele bezoekers, die de fazenda aandoen. Als men van een vermoeiende tocht terugkeert en de avond plots is ingevallen, passeert men de kapel en hoort men er niet zonder ontroering de zusters, de Kanunnikessen van het H. Graf, het koorgebed zingen. Het Geloof en het vertrouwen op God zijn de basis, waarop deze kolonie is gesticht en zij vinden hun levende uiting in deze kloostergemeenschap. Terwijl overal ter wereld de emigranten grote zorgen hebben betreffende de opvoeding der kinderen, verzorgen hier de zusters opvoeding en onderwijs. En leveren aldus zowel voor de hedendaagse gemeenschap als voor de gemeenschap der toekomst een nooit genoeg te waarderen en onmisbare bijdrage.

In de Braziliaanse pers

Op 10 mei 1950 publiceerde het dagblad O Estado de São Paulo artikel over de Nederlandse boeren op de Fazenda Ribeirão. Auteur van deze bijdrage was Edgar Fernandez Teixeira, in het dagelijks leven hoofd van de Divisão de Fomento Agrícola van de deelstaat São Paulo,  een functie die te vergelijken was met die van Directeur van de Landbouw in Nederland.
Teixeira was vol waardering over hetgeen er op de fazenda gepresteerd werd. Het maandblad van de katholieke jonge boeren Ontginning publiceerde een eigen vertaling van dit artikel.

Replica van de oude bushalte van de Fazenda Ribeirão

Van meet af aan hebben wij met belangstelling het experiment gevolgd, dat in de gemeente Mogi Mirim ondernomen wordt. Dit experiment beoogt de vestiging van kerngroepen Nederlandse landbouwers in Brazilië, specialisten in het fokken van melkvee en in de zuivelindustrie en bovendien van tuinders en deskundigen op het gebied van de landbouw. Eind 1947 maakten Nederlandse experts een rondreis door Brazilië en kwamen daarbij tot de bevinding, dat zowel in Minas Gerais als in São Paulo en de overige zuidelijke staten de omstandigheden gunstig zijn voor een dergelijk project alsmede voor de vestiging van coöperatieve bedrijven. Hier zouden de emigranten in groepsverband geleidelijk kunnen wennen aan onze methoden, onze gronden en onze cultures en een eigen zuivelindustrie kunnen beginnen, gebaseerd op de hier bestaande omstandigheden en tegelijk even modern als in Nederland.

De uitslag van hun onderzoek was tenslotte, dat de Fazenda Ribeirão thans de “Granjas Holandezas Reunidas” ‑ aan de minimum eisen voldeed om enige duizenden Nederlanders onder te brengen. Voornoemde fazenda werd door de Federale regering van “Amour”[1] gekocht en daarna weer van de hand gedaan aan de Nederlanders, tegen afbetaling op lange termijn. Vervolgens organiseerde men, met de steun en onder toezicht van de Nederlandse regering, een coöperatie, die de gronden verdeelde en de eerste maatregelen begon te treffen om tot een rationele exploitatie te komen. De “Granjas Holandezas Reunidas” liggen op ongeveer 42 km van de stad Campinas, aan de weg van Mogi-Mirim, en behoren tot het grondgebied van die gemeente.

De eerste maal, dat wij daar een bezoek hebben gebracht, was in 1948, niet lang nadat de nieuwe eigenaren hun goed in bezit hadden genomen. Later zijn we er nog twee of drie keer terug geweest en nog heel onlangs, j.l. Zondag, hebben we een tocht gemaakt over de velden en langs de bedrijven. Indertijd het was toen eind 1948 ‑ schreef O Estado het volgende: “Sinds de fazenda in Nederlandse handen is overgegaan, zijn er al twee families aangekomen en bovendien een econoom, die tevens landbouwkundig-ingenieur[2] is. Deze maakte een begin met de verdeling van het land in percelen. Het plan beoogt de productie van ongeveer 20.000 liter melk per dag, die op de fazenda gepasteuriseerd zal worden en zal worden afgeleverd aan São Paulo, Campinas en andere steden in de omgeving.
Behalve melk zal men natuurlijk
ook boter, kaas en verschillende bijproducten gaan fabriceren. Ook de tuinderij en de aanleg van weiden hebben een belangrijke taak te vervullen bij het verwezenlijken van dit plan. In dit verband moet ons een opmerking van het hart! Vele kenners van de streek hebben er hun bevreemding over uitgesproken, dat juist deze fazenda voor immigratiedoeleinden door de Nederlanders is uitgekozen, want de grond ervan zou betrekkelijk arm zijn. Het schijnt echter, dat de Nederlanders zich niet vergist hebben in de landbouwkundige waarde van de aangekochte gronden en men mag verwachten, dat de toekomst de mogelijkheid zal bevestigen om die “slechte” gronden te herscheppen in akkers, die economisch rendabel zijn.”

Inkuilen van groenvoer
Inkuilen van groenvoer

Wij zijn dus bevoegd om een oordeel uit te spreken over hetgeen er te zien was eind 1948 en over wat op dit ogenblik bereikt is, vooral in het laatste jaar. Naar onze mening is het verrassend te zien wat hier door noeste arbeid tot stand is gebracht en met een gerust hart durft men nu reeds de uitslag van dit experiment optimistisch beoordelen. Een landbouwbedrijf van een dergelijke structuur is wellicht een unicum op ons grondgebied. De eerste kolonisten zijn nu al een groep van meer dan 500 personen[3]: mannen, vrouwen en kinderen. De “Granjas Holandesas Reunidas” vormen een klein, maar vooruitstrevend boerendorp, waar alle arbeid steunt op het coöperatieve principe. Men vindt er een kerk, scholen, magazijnen, ruime en goed ingerichte · werkplaatsen, zoals een timmermanswinkel, een smederij, een garage voor de reparatie der landbouwmachines; bovendien een modern machinepark voor alle soorten werkzaamheden, vanaf tien grote tractoren tot z.g. “combines”, om tarwe te oogsten en andere graansoorten, alsmede een “combineom maïs te oogsten. De coöperatie beschikt ook over machtige sproeiers, die in een paar uren tijds tientallen hectaren aardappelland kunnen besproeien.Bij ons bezoek was men juist bezig 75 ha tarweland, in maart bezaaid, te besproeien om een hevige rupsenplaag te bestrijden, die in een paar dagen was opgekomen en het gewas van dat bouwland in ernstig gevaar bracht.

Dit jaar hebben de “Granjas Holandesas Reunidas” reeds meer dan 700 ha beplant, waarvan 200 met maïs, 100 met tarwe, 30 met aardappelen van zes verschillende uit Holland geïmporteerde soorten, vooral die, welke geschikt zijn voor ons land, 80 ha guando, 35 mucuna en kleinere percelen met andere gewassen, zoals erwten, waarmee men hier proeven neemt en die een van de belangrijkste teelten zal gaan uitmaken. De “slechte” gronden ontsluiten zich langzamerhand voor de kennis van de Nederlandse boeren (van wie velen in het bezit van een diploma zijn op het gebied van de landbouwkunde, de veefokkerij, de veeartsenij, economie)[4], enz. Daar men een intensieve bemesting toepast en de modernste. methoden op landbouwkundig gebied toepast, en de arbeid vanaf het gereedmaken van de bodem tot aan de oogst zoveel mogelijk met behulp van machines verricht wordt, slaagt men erin een bevredigende opbrengst te verkrijgen. Naar men ons inlichtte, is men ook voornemens de inrichting van stallen te bevorderen, waar men compost zal kunnen verkrijgen, omdat de organische meststoffen een ideale oplossing zullen betekenen voor deze gronden, zodat ze n.l. weer geschikt zullen worden gemaakt voor iedere soort gewas.

Het program van deze uitgebreide werkzaamheden wordt uitgestippeld door de coöperatie, die het toezicht houdt over alle takken van dienst en hoofdzakelijk beoogt grassoorten, maïs en andere granen te winnen om er het melkvee mee te voeren. Tot nu toe zijn er al ongeveer 1.000 stuks vee[5]door de boeren zelf meegebracht hij hun overtocht naar Brazilië. Er is zowel zwart-bont als rood-bont vee. Voor groenvoer en groenbemesting is de keus voornamelijk op guando en mucuna gevallen, omdat deze gewassen het voordeel bieden, dat ze de grond vruchtbaar maken en tegelijk uitstekend dienst kunnen doen als veevoer en als hooi.

Maar de grondslag van deze Nederlandse kolonie berust op de melkbedrijven. Deze hebben een uniforme omvang van 15 ha.[6] Naar de aard van de grond heeft men hiervoor overwogen decultuur van maïs, rijst en aardappelen, de aanleg van kleine tuinen en van een tamelijk groot oppervlak weiland. Dit oppervlak van 15 ha laat bij een gunstige ontwikkeling een veestapel van 30 melkkoeien toe. De stal bevindt zich vlak bij het woonhuis van de kolonist en sommige van die woonhuizen zijn hoogst comfortabel ingericht. Vele boeren zullen zelf boter en kaas produceren, maar men gaat ook een modelzuivelfabriek bouwen om bepaalde standaardtypen kaas en boter te kunnen vervaardigen. Men vindt hier velenieuwigheden, die men in het binnenland, zelfs in de steden, nog niet kent, o.a. een wasserij (reeds in uitvoering), die alle personen van de Nederlandse kolonie zal bedienen.

De vooruitgang, die hier practisch in anderhalf jaar geboekt is, laat ons voorzien, dat over nog één jaar op zijn hoogst[7] de “Granjas Holandesas Reunidas” een modelcentrum zullen vormen, dank zij hun hoog organisatiepeil en dank zij de methoden, die hier op het gebied van de landbouw en de veeteelt worden toegepast. Men zal er een leerzaam voorbeeld kunnen vinden, dat hopelijk anderen zal aansporen om het na te volgen, tot grotere bloei van ons land.

Bron: Ontginning, augustus 1950


[1] Frigorífico Armour do Brasil S/A, Braziliaanse dochteronderneming van het Amerikaanse vleesconcern Armour & Company uit Chicago.
[2] Ir. J.G. Heymeijer.

[3] Dit getal was aan de hoge kant.
[4] Gedoeld werd op de kleine staf van deskundigen, die er al aanwezig was of binnenkort werd verwacht.
[5] In werkelijkheid waren het er 500.
[6] De bedoeling was om vooral 15 ha.-bedrijven te stichten; daarnaast was voorzien in enkele bedrijven met een grotere omvang.
[7] Commentaar van de vertaler in Ontginning: ‘De eerlijkheid gebiedt ons te erkennen, dat de schrijver zich wat al te complimenteus uitlaat. Wij zullen intussen ons best doen om aan zijn hoge verwachtingen zoveel mogelijk te beantwoorden.’