Tijdens mijn bezoek aan Carambeí in september van dit jaar vernam ik dat de familie Vermeulen blij verrast was met de herontdekking van de reisindrukken van hun voorvader Roeland Vermeulen, die eind jaren dertig waren verschenen in het Indische weekblad De Bergcultures. Inmiddels verschijnen ook delen van dit feuilleton in De Regenboog, het maandblad van de Nederlandse kolonies in Brazilië. In het zevende deel, oorspronkelijk verschenen in De Bergcultures van 29 oktober 1938, deed Vermeulen onder meer verslag van de viering van het 40-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina in Carambeí en een bijzonder huwelijk van twee pioniers in de kolonie.
Mijn laatste reisbrief dateert van 23 Juni 1938 en ik bemerk met schrik, dat wij alweer drie maanden verder zijn. De dagen vliegen voorbij en onze steeds terugkeerende verzuchting is, dat de dag het dubbele aantal werkuren mocht tellen, teneinde den gang der werkzaamheden nog sneller te doen geschieden. Toch hebben wij geenszins reden tot klagen. Wij doen wat wij kunnen en elke nieuwe dag brengt nieuwe vreugde. Wij vestigden ons op Carambehy circa medio October 1937. Wij wonen hier dus nog geen jaar en als wij het resultaat van ons werken aanschouwen, stemt dit ons zeker tot groote tevredenheid. Onze moestuin is nu in volle productie. Dagelijks genieten wij van de zelf gekweekte groenten, welke in groot variatie op tafel verschijnen. Alle geplante vruchtboomen staan vol in blad, het is een lust voor de oogen, zóó mooi als alles is uitgeloopen. Ook de in potten gekweekte acacia, nogueira brasileira (Braziliaansche tungboom), kapok, dennen, cassia, bracatinha en andere boomjes zijn prachtig gegroeid. Nu begint het eens zoo dorre kamp reeds een geheel ander aanzien te krijgen. Van onze aardbeien genieten wij dagelijks volop, terwijl de frambozen, bramen en druiven in vollen bloei staan. Vier onzer koeien moeten eerstdaags kalven. Het zal voor ons een groote gebeurtenis zijn, als het eerste kalfje het levenslicht aanschouwt! Ook de windpaggers en schaduwboomen beginnen, nu het voorjaar hier is ingetreden, zienderoogen te groeien. De lupine staat in vollen bloei en de Aleurites fordii (tung)-plantjes staan er op de kweekbedden kerngezond bij. Kortom, wij mogen inderdaad met de verkregen resultaten tevreden zijn.
Ons woonhuis is gereed en past volkomen in deze omgeving ; het is inderdaad in elk opzicht geheel naar onzen wensch uitgevallen. Sinds een maand bewonen wij het nu. Zoowel mijn vrouw, ikzelf en de kinderen moeten steeds poot-aan spelen, doch in dit zonnige land, met zijn gezond klimaat, is hard werken een genot, temeer waar het den opbouw geldt van een eigen bezit. (…)
Een drukke tijd ligt achter ons; een tijd van opbouw en succes, maar als scherpe tegenstelling ook een tijd van zorg en angst. Herinneren wij slechts aan het noodweer op 22 Mei j.l., met al zijn fatale gevolgen. Wij zullen dat nooit vergeten en bij iedere opkomende onweersbui, welke zich hier in deze streken bijzonder hevig en zwaar kan ontlasten, worden wij angstig voor het eigen bezit. Op den dertienden September jl. woedde hier wederom een hevig onweer, gepaard gaande met zware regens en storm.Juist op dien dag wilden wij het 40-jarig Regeeringsjubileum onzer geëerbiedigde Koningin vieren, welk feest oorspronkelijk op 7 September zou plaats hebben, doch wegens de slechte weersomstandigheden was uitgesteld tot 13 September. Liet het weer zich op den vroegen morgen van dien dag gunstig aanzien, onmiddellijk na de plechtige opening en het uitspreken der feestrede door den Voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Verbond, Ds. Muller, kwam een orkaan opzetten, waarna het begon te stortregenen, zoodat het buitenfeest letterlijk in het water viel. Van ons nieuwe huis en de stallen woeien ettelijke pannen af, waardoor eenige gaten in de daken ontstonden, met gevolg dat de daar beneden liggende vertrekken en ruimten onder regenden. Gelukkig viel de aangerichte schade uiteindelijk mee, doch we hopen vurig verder van dergelijke stormen bevrijd te blijven.

Onze kolonie is echter niet achtergebleven in de rij der feestvierende landgenooten daar ginds in het eigen Moederland en elders over den aardbol verspreid. Het bestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond had, evenals bij het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard en daarna bij de geboorte van Prinses Beatrix, in het 40-jarige regeeringsjubileum onzer Koningen een gelukkige aanleiding gevonden om alle Hollanders van Carambehy en omliggende contrijen samen te roepen, teneinde met elkander in vreugde en dankbaarheid dit feest te vieren en te herdenken, hetgeen die veertig jaren ons Vaderland gebracht hebben. Zoo werden dan op den 20sten September, eindelijk weer een stralend helderen dag, zooals wij dien hier zoo goed kennen, met zijn intens blauwe lucht en zonnewarmte, ten derden male de vlaggen geheschen in dit kleine stukje “Holland”, midden in de onafzienbare prairie van de Paranasche hoogvlakte. Hoe werd er feestgevierd! Een bloemencorso voor versierde karossen, wagentjes en fietsen, een ringstekerij voor paren in tweewielige karretjes, een Hollandsche kermis met diverse kermisgeneugten voor oud en jong, een defilé en behendigheidswedstrijd te paard vormden den hoofdschotel van het feestprogramma. Ondanks dan alle tegenwerkende weersfactoren, slaagde uiteindelijk deze derde poging tot feestelijk herdenken in vreugde en dankbaarheid. De liefde en trouw der Hollanders van Carambehy voor hun Vorstenhuis kwamen hierbij weer bijzonder tot uiting.
Het afdeelingsbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond is dit jaar bijzonder actief geweest. Kenmerkte het jaar 1937 zich door een sterke inzinking, in 1938 mocht de afdeeling zich verheugen in een aanzienlijke vermeerdering van het aantal leden, ook uit de omgeving van Carambehy. Wij hebben reden tot dankbaarheid, daar door het toenemend aantal leden het bewijs geleverd wordt, dat de Hollanders hier begrijpen, dat een nauw aaneengesloten verband den gemeenschapszin slechts kan bevorderen. Wij spreken steeds van Holland, respectievelijk Hollanders, omdat hier in Brazilië “Nederland” en “Nederlanders” absoluut onbekende klanken zijn. Men kent hier (en wij kunnen dit met trots neerschrijven), men waardeert hier hooglijk slechts Holland als aanduiding voor Nederland en de “Hollanders” als verzamelnaam der Nederlanders. Wij passen ons derhalve geheel hierbij aan door Nederland, Holland en ons zelf Hollanders te noemen. En zoo’n stukje Holland is de kolonie Carambehy, ondanks haar Braziliaanschen naam, welke oorspronkelijk uit het Indiaansch komt en welker vertaling in het Hollandsch omschreven luidt: “uitgestrekte prairie” (campos). Hollandsch dus, ondanks ook den zeer terechten naam, dien de reeds lang verdwenen Indianen van vroeger aan deze plaats gegeven hadden. Carambehy, niet méér dan een miniatuur plekje in de grootste der Zuid-Amerikaansche Staten: Brazilië, dat ongeveer 270 maal zoo groot is als Holland. Maar dit Carambehy heeft zijn Hollandsch karakter trouw bewaard gedurende de 26 jaren van zijn bestaan als Hollandsche kolonie, ver in het binnenland van den staat Paraná op ± 1100 meter boven den zeespiegel; een stukje Holland zóó Hollandsch, dat men moeite heeft te gelooven, dat men zich niet in Holland bevindt. Veel herinnert hier aan Holland; de roode daken der naar Hollandsehen landelijken trant gebouwde en ingerichte huizen, de koeien, de boter en de kaas, de goede eigenschappen der beste Hollanders: eenvoud en soberheid, trouwhartigheid en gastvrijheid en vooral ook onkreukbare trouw en eerlijkheid. Aan Holland herinnert ook de gehechtheid aan het oude verre land aan de Noordzee, evenals het klimaat, dat, zij het in verbeterde editie, met het vaderlandsche klimaat overeenstemt. Aan Holland herinnert de verre horizon en de ontzaglijke hemelkoepel, blauw, strak en diep als een zee, bij helder stralend weer; maar even zwaar en triest als late najaarsluchten, de voorboden van regen, wind en mist, die boven ons landje aan de zee voortjagen, kunnen ook hier de dagen van “nattigheid” voorbij gaan. Het buitenwerk ligt dan wel geheel of gedeeltelijk stil, zoover het den arbeid van menschenhanden betreft. Deze zoeken dan werkzaamheden in stal of schuur en binnenshuis, of vouwen zich warmend om een dampende kop koffie, terwijl buiten de regen stroomt en het vee als onbeweeglijke schimmen samenschuilt tegen de dampende heuvels van het schrale kamp. Grijs, grijs is dan dit land van zon en wijdte. Leven dan herinneringen op ergens uit die grijsheid geroepen, de warme intimiteit van een woonkamer, de geur van de koffie, de zingende ketel, het vroege lamplicht … ? Doch, spreekt en leeft misschien nog het allermeest en toch het laatst genoemd, dit alles hier op Carambehy niet door het in stand houden door de oud-kolonisten van hun eigen mooie taal? De gehechtheid dezer rechtgeaarde Hollandsche voortrekkers verdient overal, doch zeker in het vaderland ten volle waardeering.
Sinds eenige maanden krijgen wij ook les in de Braziliaansche taal. Er heeft zich hier een gepensionneerd Zwitsersch professor gevestigd, die jarenlang verbonden was aan verschillende Gymnasia der groote steden: in Brazilië en die bereid was tegen een honorarium van 3 milreis (zegge ± 30 cent) per lesuur ons geheele gezin de moeilijkheden der BraziIiaansche taal bij te brengen. Brazilië heeft zijn eigen taal en inderdaad is Brazilië groot en beteekenend genoeg om een eigen taal te hebben. Al is oogenschijnlijk het verschil tusschen het Portugeesch en·het Braziliaansch niet groot, in werkelijkheid bestaat er een groot verschil tusschen de Braziliaansche en Portugeesche spraakkunst, vooral sinds Brazilië zijn eigen spellingsregels heeft vastgesteld. De taal is mooi en welluidend, doch men moet zeer ernstig studeeren om haar grondig te leeren. Het Braziliaansch is verre van gemakkelijk en wij ouderen vooral stuiten telkens op onoverkomelijke moeilijkheden tijdens de studie. Toch ben ik er van overtuigd, dat speciaal voor het jongere geslacht een serieuze studie dezer welluidende taal zeker de moeite zal loonen.
Alvorens dezen brief te beëindigen wil ik nog melding maken van een onlangs gevierde bruiloft hier in de kolonie. Onze oudste kolonist “Opa Los”, weduwnaar van 72 jaar, trad in het huwelijksbootje met “tante Mina Verschoor”, een weduwe van 66 jaar. Deze jonggehuwden willen trachten elkanders laatste levensjaren op te vroolijken en het was inderdaad een ontroerend moment, toen de beide oudjes, hand in hand, elkaar met hoogst ernstige en vrome gezichten voor den dominee trouw en gehoorzaamheid beloofden. U ziet, aan poëzie mankeert het hier op Carambéhy ook niet.
Wij leven thans in het tijdperk der kampbranden. Zoodra het voorjaar intreedt, beginnen de Braziliaansche fazendero’s hun oudste kampgronden (± 3 jaar oud) in brand· te steken, teneinde voor hun vee nieuw krachtig, eiwitrijk gras te verkrijgen. Dit kampbranden geschiedt zeer oordeelkundig en vereischt een groote mate van inzicht en ervaring. Duizenden hectaren worden op deze wijze gebrand en zoo ver het oog reikt ziet men·het prairievuur. De lucht is tijdens deze periode soms wekenlang bezwangerd van rook. De zon wordt er door verduisterd; onwezenlijk licht verspreidt zich over het land, welks vergezichten oplossen in een laaghangend rookgordijn, waar de wind geen vat op schijnt te hebben en dat den verfrisschenden regen tegenhoudt. De zon beschrijft haar baan, maar wat wij van haar zien is niets dan een onwezenlijke bal, zwevend in een helle lucht, die pijn doet aan de oogen, als men er in opkijkt. Zonsop- en -ondergang zijn echter phantastisch mooi en vooral het avondrood, dat ineenvloeit met de grillige vuurlijnen van brandende kampen in de verte, is zoo magnifiek, dat men slechts kan zijn, hoewel men woorden zoekt om het te beschrijven. In de zwarte, sterrenlooze nachten levert het stille schouwspel van kruipend vuur over de spanning van vele heuvels en dalen heen, den nieuweling een gevoel van pracht en verschrikking tegelijk. Grillig en ongebreideld schijnt het steeds weer anders van vorm en gloed; hoe ver ook verwijderd, zoodat men geen vlammen, doch slechts vurige rookzuilen geen boven de wit-gloeiende lijnen ziet, toch ondervindt men de ondefinieerbare aantrekkingskracht van iets allesverterends, iets, waaraan een mensch maar zelden denkt, wanneer hij ’s avonds bij kaars of olieland, lichtje zit te werken. (…)
Carambehy, 24 september 1938.