Een korte geschiedenis van Holambra (III)

In 1952 liepen de spanningen op Ribeirão nog verder op. De strijd tussen de vóór- en tegenstanders van Hogenboom beperkte zich niet meer tot de Fazenda. Ook de Nederlandse pers werd gebruikt om het gelijk te behalen. Met name artikelen in het katholieke weekblad De Nieuwe Eeuw zorgden voor de nodige beroering. In dat blad verscheen op 23 februari 1952 een artikel van J.J. van den Besselaar, voorheen werkzaam als leraar op Holambra, waarin hij het beleid van Hogenboom fel bekritiseerde. Volgens Van den Besselaar ging Hogenboom te werk met bruutheid en willekeur. Van iedereen werd conformisme verlangd. Kritiek werd uitgelegd als gebrek aan bereidwilligheid om mee te werken. “Nooit werden fouten van het heden of van het verleden ruiterlijk erkend. Integendeel de schuld van alle ellende werd steeds geschoven op de rug van de boeren, die onchristelijk-hebzuchtig zouden zijn, niet zouden werken en met hun roddelen de goede geest in eigen kring zouden ondermijnen, en met ondoordachte brieven het bestaan van de Fazenda in gevaar zouden brengen.” Ook in de volgende artikelen schaarde het weekblad zich achter de tegenstanders van Hogenboom, omdat rechten aan hen zouden zijn ontnomen. Er werd aangedrongen op ingrijpen vanuit Nederland teneinde de leiding (in casu Hogenboom) uit haar functie te ontzetten en de boeren volledig in hun rechten te herstellen.

Drie jaren emigrantenleedDe tegenstellingen op Holambra spitsten zich nog verder toe, toen in september 1952 aan de kolonisten een in het Portugees opgestelde overeenkomst (dat het voor de Braziliaanse wet ongeldige, in het Nederlands opgestelde contract van november 1951 moest vervangen) ter tekening werd voorgelegd. Wist de leiding in november 1951 nog de meeste kolonisten te overreden om te tekenen; nu bleef een aanzienlijk deel (32 van de 87 boeren) weigeren hun handtekening te zetten. Volgens Heymeijer waren zij er enerzijds van overtuigd dat zij de lasten niet konden opbrengen en anderzijds hadden zij het vertrouwen in Hogenboom totaal verloren en konden zij niet geloven dat zij als het op betalen zou aankomen en zij dit niet konden op een soepele behandeling mochten rekenen. Omdat zij weigerden te tekenen, werden zij afgesneden van de credieten van de coöperatie voor hun levensonderhoud en voor hun bedrijf. Volgens Heymeijer werden zij wel gedwongen op niet-legale wijze in het levensonderhoud van henzelf en van hun vee te voorzien. Heymeijer drong, uit naam van de van credieten afgesneden boeren, aan op ingrijpen vanuit Nederland.

H. Bemelmans

De alarmerende berichten deden ook de KNBTB twijfelen aan de juistheid van het optreden van Hogenboom. In overleg met mgr. Hanssen en de Nederlandse regering werd overwogen een onderzoekscommissie naar Brazilië te sturen. De regering liet echter weten hieraan niet te kunnen meewerken, aangezien dit het gezag van de regeringscommissaris zou ondermijnen. Uiteindelijk werd in december 1952 door de KNBTB in overleg met het episcopaat deken H. Bernelmans naar Brazilië gestuurd om de gemoederen te sussen en de weigeraars ertoe te bewegen het contract alsnog te tekenen. Het bezoek leverde echter geen resultaten op. Volgens Bemelmans zagen Hogenboom en het coöperatiebestuur de niet-ondertekenaars het liefste vertrekken. Hoewel Bemelmans het economisch beleid van Hogenboom voor het slagen van Holambra noodzakelijk achtte, vroeg hij zich af of de positie van Hogenboom niet te sterk was, in casu het verenigen van de functies van regeringscommissaris en voorzitter van de coöperatie, een mening die door de Nederlandse regering werd gedeeld. Naar zijn mening was ook het optreden van de leiding niet altijd even tactvol. De conclusies van deken Bemelmans werden door de KNBTB overgenomen. In een brief aan Hogenboom en het bestuur van de Cooperativa Holambra van 12 maart 1953 liet het bestuur van de bond weten “dat afdwinging van het grootste recht in sommige gevallen tot onrecht kan leiden”. Het KNBTB-bestuur vertrouwde erop dat het coöperatiebestuur “in sommige gevallen ook genade voor recht zal willen doen gelden”. Door de Cooperativa Holambra werd echter geen gehoor gegeven aan deze oproep. Werd het bezoek van deken Bemelmans al ervaren als een “dolksteek in de rug van de gehele leiding”, de brief van 12 maart was “de druppel die de beker deed overlopen”. Volgens Hogenboom was opnieuw “een dolkstoot toegebracht”. Het bestuur van de Cooperativa besloot niet op deze brief te reageren en gewoon verder te werken aan de gezondmaking van Holambra.

Begin 1953 begon de uittocht van de ontevredenen. Een deel trok naar Não Me Toque in de staat Rio Grande do Sul, waar zich reeds in 1951 een aantal voormalige Holambra-boeren had gevestigd. Não Me Toque werd een redelijk welvarende kolonie. Een coöperatie kwam echter maar moeizaam tot stand. Volgens Hack is dit te wijten aan de slechte ervaringen met de coöperatie van Holambra met haar sterke leiding. Een andere groep boeren trok naar de staat Paraná en stichtte daar in de buurt van de Nederlandse protestantse kolonies Carambeí en Castrolanda een kleine nederzetting die ‘Tronco’ heette. Hoewel Tronco kon profiteren van de voorzieningen van beide protestantse kolonies, voerde zij een kwijnend bestaan. De meeste boeren hadden hun land niet in eigendom, waardoor zij niet in aanmerking kwamen voor credieten. Volgens Hack had Tronco dan ook nauwelijks toekomstperspectieven.

Na het vertrek van de dissidenten keerde de rust terug op Holambra. Hoewel door deze uittocht de last van de leningen zwaarder was gaan drukken op de schouders van de overgebleven emigranten, slaagde Holambra erin een welvarende kolonie te worden. De vrijgekomen bedrijven werden overgenomen door nieuwe emigranten, veelal familie en kennissen van de overgebleven emigranten. Volgens Klein Gunnewiek begonnen het plezier en de humor “weer door te breken. Een teken dat men iets lichter in de toekomst keek. Een nieuw tijdperk was aangebroken.” Dit betekende echter nog niet dat alle problemen voorbij waren. In 1958, twee jaar nadat de coöperatie het jaar voor het eerst met een batig saldo afsloot, stak een nieuwe oppositiegroep de kop op. Een aantal boeren had verwacht dat nu de lasten werden verminderd. Dit bleek niet het geval te zijn. Aan de tweede ‘revolutie’ kwam echter vrij snel een einde, toen de opponenten hun bedrijven verkochten en vertrokken. Zij vormden begin 1959 een nederzetting in de staat Santa Catharina in de buurt van de hoofdstad Florianópolis.

In de tijd van de grote moeilijkheden (1950-1953) had de ontginning stilgelegen. Vanaf 1955 werd weer hard gewerkt aan het in cultuur brengen van het nog braak liggende deel van de fazenda (circa drieduizend hectares). Het ging nu zo voorspoedig dat vanaf 1958 gesproken werd over de aankoop van een nieuwe fazenda ten behoeve van de kinderen van de kolonisten en nieuwe Nederlandse emigranten. Vooral het grote aantal kinderen vormde een bron van zorgen. Onder de circa negenhonderd Nederlanders die zich begin 1961 op de fazenda bevonden, waren zeshonderd kinderen, van wie er vijfhonderd jonger waren dan veertien jaar. Voor hen zou vroeger of later nieuwe grond nodig zijn. KCES-directeur Jos van Campen schreef hierover in 1960: “Wanneer men nu of binnen afzienbare tijd niet in staat is nieuwe grond te kopen, dan is ( … ) het denkbaar, dat het latente gevaar een actueel gevaar wordt, nl. dat gezinnen met grote kinderen hun bedrijven proberen te verkopen om individueel in Brazilië een nieuw stuk van groter omvang te exploiteren”. Om die reden was de stichting van een tweede kolonie noodzakelijk
Voor de aankoop van grond voor een nieuwe kolonie, die de naam Holambra II kreeg, wist Hogenboom met steun van de Nederlandse commissaris voor emigratie in november 1960 een lening van 1,25 miljoen dollar van de Amerikaanse regering te verwerven. Medio 1961 slaagde men er in ‘Fazenda das Posses’ met een oppervlakte 12.000 hectares aan te kopen. Deze fazenda was evenals Ribeirão gelegen in de Staat São Paulo. De fazenda werd direct in gebruik genomen door enkele boeren van Ribeirão (voortaan Holambra I geheten). Holambra II werd echter niet het succes dat men er tevoren van verwachtte. Deze nieuwe kolonie kwam namelijk tot stand op een moment dat de Nederlandse emigratie haar dieptepunt bereikte. Van een gehoopte jaarlijkse toevoer van tachtig emigranten was dan ook geen sprake. Een groot deel van de grond van de fazenda bleef te lang onverkocht. Daarnaast werd Holambra II geen exclusief Nederlandse kolonie. Ook niet-Nederlanders werden in de gelegenheid gesteld zich in de kolonie te vestigen.

‘Holambra’ betekende voor de KNBTB de realisering van zijn ideeën over de meest wenselijke vorm van agrarische emigratie: door de stichting van kolonies waarin geloofs- en landgenoten samenwerkten kon het geestelijk en sociaal welzijn van de emigrant het best worden gegarandeerd. De stichting van Holambra was vooral gebaseerd op idealistische motieven. Heymeijer wilde een ‘gemeenschap’ opbouwen, maar ging voorbij aan een aantal voorwaarden waaraan voldaan moest worden wilde zo’n gemeenschap een succes worden. Onvoldoende aandacht was bijvoorbeeld besteed aan de selectie van emigranten en de financiering van de kolonie. Daarnaast was uitgegaan van de (verkeerde) veronderstelling dat boeren in staat waren om samen een levensvatbaar geheel op te bouwen. Tenslotte ontbrak het aan een goede leiding. In de loop van 1950 werd duidelijk dat Holambra financieel aan de grond zat.

Hogenboom slaagde er met behulp van een nieuwe lening in Holambra te reorganiseren en te laten uitgroeien tot een succesvolle onderneming. De wijze waarop Hogenboom deze reorganisatie uitvoerde, wekte weerstand op bij een groot aantal kolonisten. Deze verloren alle vertrouwen in het succes van de onderneming en vertrokken na scherpe conflicten naar elders. Opvallend was dat ook de KNBTB ging twijfelen aan de juistheid van het optreden van Hogenboom en pogingen deed de beide partijen tot verzoening te bewegen. In deze periode van conflicten, waarover de Nederlandse pers uitvoerig berichtte, hield de KNBTB zich opvallend afzijdig van alle publiciteit. Slechts een enkele keer (op 15 maart 1952, midden in de publiciteitsgolf rond Holambra) verscheen in Boer en Tuinder een artikel over de kolonie. De moeilijkheden, die uiteengezet werden, zo werd er geschreven, waren overwonnen en men ging ‘met vertrouwen de toekomst tegemoet’. Pas vanaf het einde van 1954 verschenen weer regelmatig artikelen over Holambra in dit weekblad meestal geschreven door G. Duysens, de vertegenwoordiger van Holambra in Nederland met het doel nieuwe emigranten te werven.

Holambra bood voor emigrerende boeren het voordeel zich te vestigen in een vertrouwde gemeenschap van land- en geloofsgenoten. Daarnaast verminderde het emigreren binnen coöperatief verband de financiële risico’s die aan emigreren verbonden waren. Een groot bezwaar tegen deze vorm van emigreren is echter dat de integratie in het land van bestemming erdoor belemmerd werd. Men kon zich veilig terugtrekken in de eigen gemeenschap. Hierdoor werd niet zozeer de behoefte gevoeld de vreemde taal (in casu Portugees) te leren. Holambra vormde lange tijd een erg gesloten gemeenschap. Hack oordeelt hierover: ” Practically all contacts with the outside world are taken care of by the cooperative, which tends to make the colonists somewhat easy-going in some things”. Voormalige Holambra-boeren die zich op de open nederzetting Näo Me Toque vestigden, zeiden dan ook uit eigen ervaring: “At Holambra you’ll never get to know Brazil.”

Reisindrukken van een oud-planter (7)

In zijn vijfde brief, welke verscheen in De Bergcultures van 9 juli 1938, deed Roeland Vermeulen verslag van zijn reis naar Santa Catarina, welke hij samen met Jacob Voorsluys ondernam, om zich te oriënteren op de zuivelindustrie. Dit met het oog op de bouw van een nieuwe zuivelfabriek in Carambeí.

In mijn vorigen reisbrief beloofde ik een korte reisbeschrijving door den Staat Santa Catharina te geven. Door drukken landarbeid en het bouwen onzer opstallen verliep er een langere tijdsperiode dan oorspronkelijk mijn plan was. Ik zal nu echter de beloofde indrukken doorgeven en daaraan eenige beschouwingen vastknoopen, welke·U in Indië mogelijk zullen interesseeren. De Staat Santa·Catharina ligt ten Zuiden van den Staat Paraná en ten Noorden van Rio Grande do Sul. De hoofdplaats is Florianópolis. ’s Nachts om half vier vertrokken we per auto naar Ponta Grossa, alwaar we om 5¼, uur ’s morgens onze reis per trein aanvingen. Waar een treinreis hier, zooals reeds in vorige brieven werd gememoreerd, verre van een pretje is en het een warme zomerdag beloofde te worden, lokte ons dit vooruitzicht geenszins. Toch viel de reis zeer mee, dank zij het aangename gezelschap van onzen Leider, den heer Jac. Voorsluys, en den heer Leen de Geus, die voor eigen zaken i.v.m. den afzet van zijn perenoogst, deze reis met ons meemaakte. Eerst volgden we de richting naar Curityba, de hoofdstad van Paraná, tot Ingenir Bley [Engineiro Bley in Curitiba], een kleine halte, waar we moesten overstappen in den trein, welke van Curityba komend ons in Zuidelijke richting naar Santa Catharina zou brengen. Het landschap, dat zich aan ons oog ontrolt, is, wat deze reis betreft in Paraná, practisch overal hetzelfde: oneindige vergezichten, ruimte en nogmaals ruimte, schitterend zacht-glooiend heuvelland, doorsneden door ettelijke kleine stroompjes, waarvan de oevers begroeid zijn met den typischen Paraná-den (Pinheiro), welke uitsluitend in den Staat Paraná groeit. Een in elk opzicht zonnig en vroolijk landschap. Het laatste station in Parana, Rio Negro, ligt aan den Noordelijken oever van de Rio Negro en is door een lange spoorbrug annex personen- en autobrug verbonden met de Noordelijkste stad van Santa Catharina, Mafra, een kleine industriestad, doch een belangrijk kruispunt van spoorwegen naar Joinville/S. Francisco in het Oosten; Porto União in het Westen; Itayopolis in het Zuiden en naar Curityba in het Noorden. Van Mafra buigt de spoorlijn zich om naar het Oosten in de richting van het einddoel voor dezen dag: het aan een binnenzee gelegen Joinville, dat door een spoorbrug verbonden is met het kusteilandje San Francisco.

santa-catarinaOnmiddellijk na het vertrek uit Mafra begint de omgeving een geheel ander aspect te krijgen en vertoont zij meer overeenkomst met onze mooie Indische berglandschappen. Verder gaat het nu en de spoorreis door Santa Catharina biedt inderdaad veel schoons en bezienswaardigs. Weiden en bosschen wisselen elkaar steeds af en snelstroomende rivieren en beken geven aantrekkelijke uitzichten. De reis is dan ook niet alleen voor den zakenmensch te ondernemen, doch zeker ook aan te bevelen aan de bewoners der kuststreken, daar het steeds afwisselende geaccidenteerde terrein voor de noodige afleiding zorgt. We doorsneden het met de Oostkust evenwijdig loopende kustgebergte (Sierra) en waanden ons in de Preanger terug. Een oogenblik overviel ons een gevoel van heimwee, zoozeer pakte ons het landschap, dat ons in elk opzicht aan het mooie Insulinde herinnerde. Om 9 uur ’s avonds bereikten we Joinville, een belangrijke handels- en industriestad, met veel verkeer met het achterland en in de onmiddellijke nabijheid van de haven San Francisco, waar o.a. de bekende luchtlijnen der Condor en Air France Maatschappijen hun stations hebben tot opname van passagiers, post en vracht. Dank zij den

Rua das Palmeiras, Joinville
Rua das Palmeiras, Joinville

ondernemingsgeest der groote import- en exportzaken in Joinville en de vele verkeersmogelijkheden hebben import en export zich in de laatste jaren zeer ontwikkeld. Hoewel de stad nog verschijnselen vertoont van antieke opvattingen, ziet men overal dat door verjonging, verfraaiing en moderniseering veel van het oude voor het nieuwe moest wijken. De stad groeit snel en goede hotels, café’s en clubs wedijveren om ook den veeleischenden mensch in elk opzicht te voldoen.

De volgende dagen maakten we een grooten autotocht en bezochten o.a. Jaguera, Pommerada, Blumenau, Brusque en vele andere kleinere plaatsen, waar grootere en kleinere zuivelfabrieken te bezichtigen waren. Voor mij viel hier als leek zeer veel te zien en te leeren en dank zij de vakkundige toelichtingen van onzen leider, den heer Voorsluys, gevoel ik me thans reeds een heele expert op dit gebied! Het doel, waarvoor we deze reis maakten, werd volkomen bereikt en onze eigen kolonie, Carambehy, kan slechts voordeel trekken uit hetgeen we gezien en geleerd hebben. Op onze autotochten troffen ons in de eerste plaats de uitstekende wegen en prima verkeersmiddelen. Deze laatste hebben zich gedurende de laatste jaren van Oost naar West en Noord naar Zuid volkomen aangepast aan het groeiend verkeer. Het enorme goederenvervoer wordt uitsluitend bediend door enorme vrachtwagens (caminhões), terwijl groote personen-omnibussen voor het passagiersvervoer zorg dragen. Een en ander garandeert snelle verbindingen, welke den handel en den landbouw slechts ten goede komen. Volgens verkregen inlichtingen zag het er twintig jaar geleden nog heel anders uit en ging alles nog te paard of per muilezel, zooals vroeger in ons dierbare Vaderland de trekschuit het bekende vervoermiddel was. De prima toestand der wegen viel ons des te meer op, omdat in Paraná, speciaal in de omgeving van Ponta Grossa, de algemeene wegentoestand nog heel veel te wenschen overlaat.

Overigens maakt Santa Catharina overal, waar we kwamen, een overwegend Duitschen indruk. Men heeft geen oogenblik het gevoel in Brazilië te zijn, daar de Duitsche sfeer tot diep in de binnenlanden is doorgedrongen. In de steden wordt meer Duitsch dan Braziliaansch gesproken en overal zijn Duitsche hotels, restaurants, zaken, banken en winkels. Het gedeelte van Santa Catharina, dat door ons werd doorkruist, is practisch een stukje Duitschland op zich zelf en men heeft een gevoel of men door Zuid-Duitschland reist. Wat het kolonistenleven betreft, krijgt men niet den indruk van welvaart. Integendeel, de kleine boerderijtjes, welke bij honderden aan elkaar grenzen, zien er verre van welvarend uit, terwijl het vee een armelijken indruk maakt. Oorspronkelijk kregen de kolonisten slechts kleine stukken grond toegewezen (± 10 à 16 ha) en nu in den loop der jaren de gezinnen zeer zijn vermeerderd, is het grondbezit te klein geworden, zoodat van algemeene welvaart geen sprake meer is en slechts door hard werken een eenvoudig bestaan te verkrijgen is. Hiervan is door enkele geslepen zakenmenschen misbruik gemaakt en de doorsnee kolonist zit veelal in de schuld bij een en denzelfden richard. Deze verschaft dan werkkapitaal tegen hooge rente (soms 18 à 24%) aan den kolonist, doch deze is gedoemd zijn melk, zijn product en zijn vee te· verhandelen bij den geldschieter, die ook altijd een winkel heeft, waar alles op crediet, doch peperduur te verkrijgen is. Dat deze menschen daardoor rijk werden ten koste van hunne medemenschen, is te begrijpen. Deze enkelingen zijn dan ook steeds de bezitters van de groote, moderne zuivelfabrieken, slachterijen, pelmolens, spinnerijen e.d. Wij kunnen deze toestanden geenszins apprecieeren en prefereeren verre de prettige verstandhouding in de eenvoudige en gezonde omgeving van Carambehy.

De bodem in Santa Catharina is beslist beter dan die te Carambehy, daar Santa Catharina over het geheel zwaar beboscht en dus humusrijk is. Aan verbetering van den bodem wordt echter door gebrek aan fondsen weinig of niets gedaan en hier en daar zijn reeds duidelijk de verschijnselen van uitputting waar te nemen. Hier komt weer sterk tot uiting, evenals overal elders in de wereld, dat men niet ongestraft uit den bodem kan halen zonder bijtijds den bodem terug te geven, waaraan hij behoefte heeft. Een andere kardinale fout van den Santa Catharina-kolonist is, dat hij te veel vee op zijn natuurlijke weiden laat grenzen. Daardoor zien de weiden er, hoewel mooi groen, afgegraasd uit en wordt het vee mager en schonkerig, ook al, omdat het in het geheel geen krachtvoer krijgt. Kortom, Santa Catharina, hoe mooi aan natuurschoon ook, trok ons als landbouw- en veeteeltkolonie niet aan. Integendeel, persoonlijk kreeg ik absoluut een onbehaaglijk gevoel in deze contreien en reeds tijdens deze studiereis verlangde ik vaak weer terug naar de heerlijke, vrije ruimte van Carambehy. Vermoedelijk was ook de hitte debet aan dit verschijnsel, want de temperatuur was in deze dagen vaak ondraaglijk. We noteerden gedurende dien tijd soms een temperatuur van 38° C, en waren het smelten nabij. Het klimaat van de hoogvlakte van Paraná is dan ook verre te prefereeren boven dat van Santa Catharina. De “niet te warme zomers” en milde winters van Paraná trekken ons meer aan dan de snikheete zomers en vaak gure en koude winters van Santa Catharina.

Overigens hebben de Duitschers hier veel en mooi werk verricht. Inderdaad zijn ook hier helden van den arbeid aan het werk geweest. Er is hier gestreden en geleden en moeizaam hebben deze pioniers onder de meest onmenschelijke omstandigheden onder het dreigende gevaar van den doodelijken insectensteek, den giftigen slangenbeet en den pijl der Indianen, moeten kampen en lijden. Daarvoor waren menschen noodig met een vast vertrouwen in het leven en in de toekomst. Door de hoop naar een beter menschelijk bestaan werden de meesten geleid en hierheen getrokken en het waren zeker niet de slechtste zonen en dochters van daar ginds, die hier een nieuw vaderland zochten. Voor duizenden Duitschers is Brazilië een tweede Vaderland geworden en alleen in de Zuidelijke staten als: Rio Grande do Sul, Santa Catharina, Paraná, São Paulo, Minas en Rio de Janeiro wonen minstens 500.000 burgers met Duitsch bloed. Gemakkelijk was het niet voor den beginnenden kolonist, hetzij Duitscher, Italiaan, Hollander of wie dan ook. Zij vestigden zich in de wildernis en bewerkten den maagdelijken bodem en arbeidden rusteloos van den morgen tot den avond, terwijl hun gezondheid bedreigd werd door de zonnehitte en storm- en regenvlagen het dak hunner schamele hutten doordrongen. Hun bestaan werd verpest door de muskieten, vliegen, spinnen, slangen en ander ongedierte, dat in grooten getale hen steeds kwelde.

Zij, die (zooals wij nu) in vogelvlucht het land doorreizen in moderne vervoersmiddelen, zien slechts het uiterlijke der dingen. Men oordeelt dan vaak oppervlakkig en onbillijk en becritiseert ten onrechte de weinige beschaving, de platte uitspraak en de ruwheid van den doorsnee kolonist. Men doet dan den vlijtigen, braven en hardwerkenden landarbeider groot onrecht aan, want de kolonist moet werken, altijd maar werken en vaak alle levensgenot opofferen, zeker in den eersten tijd. Dit is meestal de eenige reden, waardoor de vervreemding ontstaat tusschen hem en de geciviliseerde wereld.Men moet eerst nadenken, ernstig nadenken en daarna pas oordeelen. Dit heb ik op deze reis wederom goed gevoeld en ook begrepen. Wie naar Brazilië wil komen moet flink zijn, arbeidzaam en hoofdzakelijk op eigen kracht vertrouwen. Slechts hij die Ausdauer bezit en vertrouwen in de overwinning, heeft groote kans van slagen.

Wij bezochten op onze reis ook een Italiaansche kolonie, waar in hoofdzaak de wijncultuur werd beoefend. Hoewel deze cultuur op primitieve wijze werd gedreven en de menschen oogenschijnlijk in zeer behoeftige omstandigheden verkeerden, heerschte hier, volgens bekomen inlichtingen, meer welvaart dan in het Duitsche, door ons bezochte, gedeelte. Deze Italianen verbouwen in de ravijnen ook rijst op precies dezelfde wijze als de Javaan zijn sawah’s [velden] bewerkt. De groote gezinnen verrichten hier speciaal bij den “padisnit” [rijstoogst] goede diensten en de sawah’s maakten een keurigen indruk op ons.

Hiermede gaf ik eenige indrukken van mijn Santa Catharina-reis. Wij zagen en leerden veel en waren blij weer op Carambehy terug te zijn. Vermoeid, doch wijzer kwamen we terug. Ik eindig dezen brief met de volgende opgedane ervaring: Voor degene, die evenals ik, zijn wandelstok zal opnemen om in Brazilië zijn geluk te zoeken, geldt één ding zeker, nl.: Hij vindt het niet gereed; hij moet het weten te zoeken en op te bouwen!

Reisindrukken van een oud-planter (6)

In het vierde deel van zijn reisindrukken, verschenen in De Bergcultures van 2 april 1938, gaat Roeland Vermeulen in op de ontginning van de gronden op de hoogvlakte van Paraná. Zijn advies is duidelijk. Wie zich in Brazilië wil vestigen, kan dat het beste doen op deze wijdse hoogvlakte. Hij eindigt met een korte beschrijving van de feestelijkheden naar aanleiding van de geboorte van prinses Beatrix.

Na het verschijnen mijner eerste reisindrukken in De Bergcultures, no. 52 dd. 25 December 1937 bereikten mij verschillende brieven van oud-collega’s en nog in functie zijnde planters, zoowel uit Holland uit Indië, om nadere inlichtingen. Waar me dus dat het contact gevonden is en mijn brieven de noodige belangstelling ondervinden, moedigt dit aan om nogmaals het een en ander van hier te vertellen. Intusschen neem ik aan, dat mijn vorige brieven No. 2 en 3 reeds vele gegevens bevatten, welke verschillenden Uwer gevraagd werden. Het is voor mij niet doenlijk, elken brief persoonlijk te beantwoorden, doch zal ik in briefvorm in De Bergcultures zooveel mogelijk alle vragen beantwoorden, zoodat ieder voor zich daaruit het voor hem gewenschte kan lezen.

M’n werk neemt veel tijd in beslag, daar de ontginningswerkzaamheden van het “kamp”, benevens de bouw van ons huis, benevens stallen en knechtenwoning, veel van ons vergen. Alles schiet echter langzaam maar zeker op en men krijgt een duidelijk beeld van hetgeen het worden moet. We snakken naar het moment, dat we onze “eigen” woning kunnen betrekken, doch ’t zal wel Juli worden, alvorens het zoover is. Werkkrachten zijn hier op het land nu eenmaal schaars en “paciencia” (geduld) is een woord, waaraan men hier dagelijks herinnerd wordt. Teneinde U een duidelijk beeld te geven van ons verblijf hier, stel ik me voor t.z.t. bij één mijner volgende brieven eenige photo’s bij te voegen, welke U in staat zullen stellen meer met ons mee te leven.

Ik maakte als lid van een commissie tot voorbereiding van het bouwen eener nieuwe zuivelfabriek in januari een oriëntatiereis door Santa Catherina. Deze reis was voor mij buitengewoon interessant, omdat ik profiteerde van het gezelschap van den leider dezer kolonie, den heer Jac. Voorsluys, die een ervaren vakkundige is op het gebied van kaas- en boterfabricatie. Het ligt niet in mijne bedoeling te vervelen met uitvoerige beschouwingen over kaasfabrieken en wat daarmee in direct verband staat, het zij voldoende U mee te deelen, dat wij op onzen schitterenden tocht 8 grootere en kleinere zuivelfabrieken bezochten, welke alle volgens Gouvernementsvoorschriften en op zeer moderne wijze zijn ingericht. Bedrijven, waar tot 30.000 liters melk per dag verwerkt kunnen worden, kunnen volgens den heer Voorsluys zeker den toets van vergelijking met de groote bedrijven in Holland doorstaan. Het doel, waarvoor we deze reis maakten, werd volkomen bereikt.

Voor U lijkt het me echter meer interessant het een en ander te vertellen van het klimaat, den bodem en het land zelve. Alvorens hieraan te beginnen zal ik eerst het een en ander van hier behandelen, waarmee dan tevens diverse door U gestelde vragen beantwoord zullen zijn. Om een eigen stuk grond te verwerven, staan hier twee wegen open en wel de aankoop van een reeds ontgonnen stuk land met alle zich daarop bevindende gebouwen, o.a. woonhuis, schuur, stallen; landbouwmaterialen en dikwijls ook paarden, koeien, pluimvee enz., of de aankoop van een zich nog in meer of min maagdelijken, ongecultiveerden staat bevindend landcomplex. Wat het beste is, hangt geheel af van persoonlijke inzichten, maar ook van beschikbare geldmiddelen. Gemakkelijker is vanzelfsprekend het reeds bestaande voort te zetten, want het vordert veel inspanning en energie tegeiijk met de voorbereidende ontginningswerkzaamheden, d.w.z. met het bouwklaar maken van den bodem, tevens allerlei “bouwerij” te moeten entameeren. Mij persoonlijk trekt het aan, ook uit sportiviteitsoogpunt, alles van·den aanvang af zelf op te bouwen en te doorleven, al ben ik er me ten volle van bewust, dat mijn moeite en arbeid zeker ook teleurstellingen met zich zullen brengen. Wat den koopprijs van zoo’n bestaande bezitting betreft, deze hangt in hoofdzaak af van den ouderdom van het bedrijf en van de vorderingen, welke cultuur-technisch reeds bereikt zijn op het oogenblik van verkoop. Men bood hier. o.a. te koop aan een aardige boerderij met ca. 80 ha kampland, waarvan ca. 15 à 20 ha reeds bewerkt akkerland en kunstweiden, met boomgaard en gebouwen, zonder levende have, voor 40 contos de reis (thans ± f 4000.-). Het woonhuis is echter niet veel waard en zou alleen als knechtenwoning kunnen dienen. Veel billijker is natuurlijk land, dat zich nog in zijn oertoestand bevindt en nog niet in cultuur is gebracht (oerbosch en kampland). Teneinde niet in herhalingen te vervallen, verwijs ik naar hetgeen ik o.a. over de grondprijzen e.d. vermeld heb in mijne vorige brieven.

Ik adviseer iedereen, die naar Brazilië zou willen komen, zich “hier” op deze ruime, mooie en wijde hoogvlakte van Paraná te vestigen. Al is de kwaliteit van boschgrond aanmerkelijk beter dan van het “kamp”, de klimaatsomstandigheden en het arbeidsprobleem spelen een dermate groote rol, dat de aankoop van “ploegbaar terrein” zeker is aan te bevelen. Hier·wordt veel reclame gemaakt voor het koloniseeren op boschgrond en inderdaad is er veel meer boschgrond dan·ploeggrond te koop. De ontginning der oerbosschen kan m.i., het best aan de hier geborenen overgelaten worden. Ploegbare kampgrond stijgt met toepassing van behoorlijke stalbemesting en kunstmest snel in waarde en werkt zichzelf spoedig omhoog, daar op deze mooie hoogte van ± 1050 meters, met een gemiddelde temperatuur van 16°C een jaarlijkschen regenval van 12 tot 1500 mm landbouwgewassen kunnen gedijen, terwijl het een ideaal land is voor veeteeltbedrijf. Ernstige candidaten zal ik gaarne individueel duidelijke en uitvoerige adviezen geven en elke gestelde vraag naar beste weten beantwoorden.

Liefhebbers voor Carambehy zullen zich moeten haasten, daar de beschikbare gronden snel verminderen. Zoo kocht o.a. een actief Hoofd-Officier in het Indische Leger reeds nu door bemiddeling van een medebewoner hier (eveneens gepensioneerd Hoofdofficier v.h. Ned.-Ind. Leger) 200 ha kampland voor zij zoons, terwijl de familie eerst in 1941 hier zal arriveeren. Voor meer kapitaalkrachtige gegadigden zijn in de onmiddellijke nabijheid van hier nog mooi gelegen fazenda’s te koop.Wat de mogelijkheden betreft om zich hier blijvend te kunnen vestigen, de wettelijke bepalingen zijn momenteel zeer verward en het is vrij lastig de vestigingspapieren in orde te krijgen. Er zijn echter nieuwe bepalingen in bewerking, welke binnenkort het binnenkomen van vreemdelingen aanmerkelijk zullen vergemakkelijken. De vrees voor het communisme zit er hierbij dehuidige Regeering in en het is te begrijpen, dat de immigratiemaatregelen verscherpt werden. Het verkrijgen der benoodigde papieren voor blijvende vestiging is betrekkelijk gemakkelijk, als men den weg eenmaal weet, doch dit is niet de juiste plaats hierover verder uit te wijden, daar de censuur hier eveneens zeer verscherpt is. Ik stel me echter voor iederen belanghebbende geheel disponibel om hem volkomen in te lichten en gerust te stellen.

Wat betreft het totaal aantal Hollanders in deze contrijen moge dienen, dat op het feest, dat hier te Carambehy gevierd werd ter eere van de heuglijke gebeurtenis in onze Prinselijke Familie [gedoeld wordt op de geboorte van prinses Beatrix op 31 januari 1938] zeker 200 deelnemers en deelneemsters, groot en klein, aanwezig waren. Dit handjevol vaderlandslievende Hollanders is niet achtergebleven en heeft spontaan aan zijn vreugde uiting gegeven. Het is een schitterend geslaagd feest geworden, dat zeker niet minder zal zijn geweest dan dat van andere feestvierende groepen Nederlanders in alle uithoeken der wereld. De feestrede en het dankgebed van Dominé Muller maakten diepen indruk op ons allen en toen onder het zingen van ons “Wilhelmus” onze Hollandsche driekleur naast de Braziliaansche vlag geheschen werd door den oudsten hier woonachtigen Hollander, den 80-jarigen oud-Officier der Grenadiers en Jagers, den heer Leegstra, werd het de meesten onzer te machtig en beleefden wij een diep ontroerend oogenblik. Wij voelden toen, dat we “Hollanders” zijn en ook zullen blijven.