Wegbereiders: Pieter Cornelis van Scherpenberg (1903-1971)

Aan de stichting van Holambra in 1948 en de aankoop van de Fazenda Ribeirão gingen twee jaren van onderhandelingen met Braziliaanse overheidsinstanties en ook moeizame contacten met de Nederlandse overheid vooraf. Een sleutelrol daarbij speelde Pieter Cornelis van Scherpenberg, die van 1946 tot 1950 aan het Nederlandse gezantschap te Rio de Janeiro was verbonden als emigratie-attaché.

meer “Wegbereiders: Pieter Cornelis van Scherpenberg (1903-1971)”

De niet gerealiseerde kolonie te Pirassununga

Iedere Braziliaan, maar ook veel Nederlanders zullen de naam van de stad Pirassununga vooral associëren met het getal 51. Deze stad, die 200 kilometer ten noorden van São Paulo ligt en 120 kilometer van Campinas, is vooral bekend als producent van cachaça. Als het aan Pieter Cornelis van Scherpenberg – later één van de wegbereiders van Holambra – had gelegen, was hier reeds aan het einde van de jaren dertig een kleine groepsvestiging van katholieke emigranten gesticht.

Begin 1937 presenteerde Van Scherpenberg tezamen met zijn neef Herman François Waller, directeur van de Gist- en Spiritusfabriek te Delft, aan de Nederlandse emigratieorganisaties een plan voor de vestiging van een kolonisatiecentrum nabij Pirassununga. Waller verklaarde dat hij als groot-werkgever de werkloosheid in Nederland met lede ogen had zien toenemen en tot de overtuiging was gekomen, dat een goed geleide emigratiepolitiek enige uitkomst zou kunnen brengen. Op voorstel van zijn neef Van Scherpenberg, die Brazilië had bezocht, had hij de hand weten te leggen op de Fazenda São Joaquim, groot ± 1285 hectares. Met name de voorzitter van de R.K. Emigratievereeniging, mr. Henri van Haastert, was zeer geïnteresseerd. Uit navraag was hem gebleken dat het met de geestelijke verzorging wel goed zat. In het stadje Pirassununga was een post gevestigd van de Nederlandse Missionarissen van het Heilig Hart (MSc), met een eigen kerk en school. Verder lag er in de nabijheid van de fazenda een station met een goede treinverbinding met São Paulo.

Het land was weliswaar heuvelachtig, maar alle hellingen waren geschikt voor bewerking met paard en ploeg. De grond en de watervoorziening was goed. Een deel van het land was met koffiestruiken beplant, maar deze struiken leverden door de crisis en de ouderdom van de struiken geen winst meer op en dienden te worden vervangen door andere gewassen. Er waren goede afzetmogelijkheden. Verder had een melkveebedrijf met een kleine zuivelfabriek alle kans van slagen. De melk kon in de omliggende steden, of gepasteuriseerd in de stad São Paulo worden verkocht. Ook de productie van boter en kaas bood goede winstmogelijkheden. Verder was het een goede streek voor het vetmesten van varkens met maïs. Aan Nederlandse emigranten, ook zij die minder kapitaalkrachtig waren, zou de mogelijkheid worden geboden om in betrekkelijk korte tijd een eigen bedrijf te verwerven. Om vertrouwd te raken met de Braziliaanse landbouw en om van het begin af aan verzekerd te zijn van een bestaan, zouden net gearriveerde emigranten te werk worden gesteld op het centrale bedrijf. Verder zou de kolonist de beschikking krijgen over een vrije overtocht vanuit Rotterdam via Santos naar de Fazenda en een vrije woning voor de tijd dat hij werkzaam was als arbeider. Ook zou hij van meet af aan de beschikking krijgen over een stuk land voor het verbouwen van rijst, mais en aardappelen en een weiland voor het houden van enkele stuks vee.

Van Haastert noemde het kolonisatieplan ‘in het algemeen zeer goed en aantrekkelijk’. Hij was dan ook voornemens het bestuur van de R.K. Emigratievereeniging bijeen te roepen om een beslissing te nemen en eventueel te beginnen met de selectie van emigrantenfamilies. Zover kwam het niet. De R.K. Emigratievereeniging moest in eigen kring opboksen tegen negatieve opvattingen over emigratie. Bovendien had de vereniging geen geld. Tijdens een partijvergadering van de R.K. Staatspartij op 10 december 1938 verklaarde de missionaris pater Charles Donker , dat de vereniging voor 150.000 gulden een ‘prachtkans’ laten lopen. ‘Maar ’t geld was niet te krijgen!’ Volgens pater Donker had het de eerste vaste voet kunnen zijn voor een kolonisatie op grote schaal. ‘Het geïnvesteerde kapitaal kon hier langzamerhand terugvloeien en dienen voor aankoop van nieuwen grond voor uitzending van nieuwe kolonisten. Blijvende werkverschaffing, met een heerlijken achtergrond van eigen bezit en eigen gezin.’

Bronnen:
– H. van Haastert, Nota betreffende een plan tot het stichten van een kolonisatie-centrum in Brazilië in Gemeente Pirassununga in de staat São Paulo, 6 maart 1937. KDC, Archief KNBTB, inv.no. 7553.
– Inleiding ter gelegenheid van de Kringvergadering Kring Limburg der RKSP, 10 december 1938, KDC, Losse archivalia (LARC), inv.no. 7198.
Nieuwe Venloosche Courant, 12 december 1938.