Een gezin emigreert

Bittere noodzaak voor velen

Op 18 maart 1950 vertrok André van Engelen met zijn vrouw Maria en negen kinderen en een verloofde van een dochter vanuit Alphen aan de Rijn vol goede moed naar Brazilië om mee te helpen aan de opbouw van de jonge kolonie Holambra. Zijn hulp was hard nodig, hij was namelijk aannemer. Amper een jaar later was er van dit optimisme niets meer over. Direct na de komst van Charles Hogenboom als commissaris om financieel orde op zaken te stellen kwam Van Engelen in conflict met de nieuwe leider van de kolonie en werd hij met zijn gezin weggestuurd. Het gezin keerde terug naar Nederland, met uitzondering van één dochter die trouwde met één van de vrijgezellen op de kolonie. Kort vóór hun vertrek was een journalist van de Katholieke Illustratie bij hen op bezoek in de inmiddels bijna leeggeruimde woning aan de Gouwsluiseweg in Alphen aan de Rijn. Hij schreef over de motieven van de familie Van Engelen het volgende verhaal.

Het gezin Van Engelen met pater Gilbertus Lohuis O.F.M. in de tuin van hun woning in Alphen aan de Rijn

Op de golven van de Atlantische Oceaan vaart een stukje Nederland aan boord. Zo is het eigenlijk met elk schip, dat de vaderlandse haven verlaat. Maar nooit, of het moest zijn, dat wij een eigen geliefde vaarwel zeiden, hebben wij zo goed beseft, wat er schuilgaat achter zulk een vertrek.

André van Engelen

Van het schip turen twaalf mensen naar de horizon. Lang voordat het mogelijk is, proberen zij een stukje te ontdekken van hun nieuwe vaderland. Vader, moeder, negen kinderen en een verloofde zijn op weg naar Brazilië, omdat Nederland voor hen te klein geworden is. Er ligt iets tragisch in het feit, dat Nederland zijn beste kinderen moet afstaan aan den vreemde, maar het is een bittere noodzaak.

Enige dagen voor de aanvang van de hun reis waren wij de gast van de familie Van Engelen in Alphen aan de Rijn. Hun huis stond reeds in het teken van het naderend afscheid. De kamers waren kaal en afgetakeld. Wij zagen overal stapels kisten en koffers, waaronder een enorme kist van drie ton, waarin meubilair en huisraad waren opgepakt. Het gevaarte was zo groot als een verhuiswagen. De familie had zich als in een laatste stelling teruggetrokken in één kamer, waar de herinnering nog even behouden bleef aan het huis, zoals het was, voordat zij wisten, dat zij zouden vertrekken. En wellicht zal dit de laatste herinnering zijn, die zij van Nederland in hun harten zullen meedragen. Toen wij door het huis dwaalden, konden wij ons pas goed realiseren, wat ’t woord inhoudt, dat na de oorlog zovele Nederlanders op de tong ligt: emigreren. Het is geen uitstapje, geen vacantiereisje, maar een zorglijk afscheid van het oude land voor immer.

Verpleegster Riet van Engelen pakt haar koffer in.

De heer Van Engelen, aannemer, is een rustig man. Zonder sentimentaliteit heeft hij de toekomst onder ogen gezien en daaruit zijn conclusies getrokken.

“Dertig jaar heb ik hier gewerkt,” vertelt hij, “en tweeëntwintig jaar woon ik in dit huis. Ik ben hier klein begonnen. Ik heb hard gewerkt van ’s morgens vier tot ’s avonds zeven. Het is mij meegelopen, ik heb wat bereikt. Maar ik weet, dat die kans er voor mijn kinderen niet is. We zitten hier in Nederland veel te dicht op elkaar. Oorspronkelijk wilde ik naar Zuid-Afrika. Toen heeft pater Gilbertus Lohuis mij op de mogelijkheden in Brazilië gewezen. Ik heb er zelf al drie jaar gewerkt met ingenieur Heymeijer, met het doel er eens een kijkje te nemen. Het leven is er zeer eenvoudig en mist alle comfort. We komen in een primitief huis. Er zijn in Fazenda, waar wij naar toe gaan, reeds vierhonderd Nederlanders. Ik ga er eerst met mijn zoon noodwoningen bouwen voor de Nederlanders. Later, als de definitieve woningen klaar zijn, worden deze noodwoningen huizen voor Braziliaanse arbeiders. Sinds de komst van de eerste Nederlandse emigranten is reeds veel bereikt. De Braziliaanse minister van landbouw was er van overtuigd, dat op de daar gelegen gronden geen tarwe kon groeien. Maar nu moet u eens gaan kijken. Tarwe in overvloed. Zoiets laat niet na indruk op de buitenlanders te maken. Tijdens mijn verblijf daar heb ik een film opgenomen van de streek, waarin wij terechtkomen. Mijn vrouw en kinderen weten dus ongeveer, wat hun te wachten staat. Overigens is emigreren geen pretje. Al weken zitten wij hier in een afgetakeld huis te wachten op de dag, dat wij weg kunnen. Ik heb er honderd gulden voor over, als ik nu bericht krijg, dat ik kan gaan. Het is een land met mogelijkheden. Ik vind het alleen erg, dat mensen, die niets hebben, er niet naar toe kunnen, want ook die mensen kunnen daar hun kans grijpen, ik zou haast zeggen, juist die.”

Maria van Engelen-De Jong

Met negen kinderen en een verloofde van een van de jongens is de heer Van Engelen vertrokken. Een zoon van vijfentwintig, die in Dongen werkzaam is, en een getrouwde dochter blijven achter. Wellicht zullen zij over enige tijd hun ouders volgen. De zoons komen in Brazilië in het bedrijf. Riet, de drieëntwintigjarige verpleegster, zal daar ook in de verpleging gaan. Alie is op kantoor geweest en zal haar vader met de administratie bijstaan. Annie blijft in de huishouding. Gé was nog op de Mulo in Nederland en weet nog niet, wat haar te wachten staat, evenmin als de beide jongsten, Jos en Treesje. Zij hebben allen hun eigen koffers van gelakt, blank hout, waarop met zwarte letters staat: Fazenda Ribeirao Campinas Bresil. Daar zullen zij voortaan wonen. Hun huis is al in andere handen. In Nederland kan men zich de weelde van een leegstaand huis niet veroorloven.

Buiten snorren de auto’s over de hoge hefbrug naar Bodegraven, langs de molen, die de heer Van Engelen gefilmd heeft. Op de celluloidband zal hij dit stukje Nederland meenemen naar Brazilië. Zo zullen zijn kinderen zich kunnen herinneren, vanwaar zij weggetrokken zijn. Zo zullen zijn toekomstige kleinkinderen kunnen zien, waar het huis van hun grootouders stond met de tuin, waarlangs de Oude Rijn stroomt. Het huis bij de machinefabriek, waar grote schepen lagen te wachten op reparatie. Een huis, groot genoeg voor dertien mensen, als het land maar groter was geweest….


Een gedachte over “Een gezin emigreert

  1. Aad Motz Beantwoorden

    Ik ben daar een paar maal geweest in 2001. Vreemde gewaarwording om in de wildernis huisjes met o.a. klokgevels te zien en nederlandse namen op een bedrijf. Ik begreep dat er veel bomen, struiken en bloementeelt werd gedaan. Ik was er voor mijn werk om stukken te laten vertalen door een beëdigde tolk. Leuke gesprekken gehad.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *