Filmisch eerbetoon aan nazaten Zeeuwse emigranten in Brazilië

Op zaterdag 31 januari 2015 ging in Vlissingen de documentaire ‘Braziliaanse Koorts’ in première. De film, gemaakt door Arjan van Westen en Monique Schoutsen, werd mogelijk gemaakt door crowdfunding. Sinds de zomer van 2013 waren zij present op vele Zeeuwse jaarmarkten om geld bijeen te verzamelen om de film te kunnen maken. Van de benodigde 25.000 euro wisten zij aldus 22.000 euro bijeen te brengen. Enkele subsidies, zoals van Dutch Culture en OOS International, gaven de filmmakers het laatste zetje.

BrazilkoortsHet plan om de film over de Zeeuwse nazaten in Brazilië te maken is ontsproten aan het boek Op een dag zullen ze ons vinden van Ton Roos en Margje Eshuis. Roos en Eshuis waren in de jaren ’70 en ’80 in de deelstaat Espírito Santo werkzaam als zendingsmedewerkers. Zij kwamen in die tijd in contact met de inwoners van het dorpje Holanda, die bij nader inzien afstamden van landarbeiders uit Zeeuws-Vlaanderen, die rond 1860 waren geronseld voor een nieuwe toekomst in Brazilië. De Braziliaanse werkelijkheid bleek echter totaal anders te zijn dan ze werd voorgespiegeld. De omgeving van Holanda, maar ook andere locaties in Espírito Santo waar zich Zeeuwen hadden gevestigd, was echter moeilijk toegankelijk en amper geschikt voor landbouw. Bovendien ontbeerden de emigranten de vaardigheden om een bloeiend landbouwbedrijf op te zetten. Tot in de jaren twintig van de vorige eeuw was er nog contact met Nederland, waarna dit contact werd verbroken.

‘Braziliaanse Koorts’ volgt nauwgezet het ontstaan en de ontwikkeling van de Nederlandse gemeenschappen in Espírito Santo en het aangrenzende deel van de deelstaat Minas Gerais. De film bevat interviews met archivarissen, historici en journalisten in Zeeland en Brazilië, die de emigratie van de Zeeuwen nader verklaren. Vervolgens wordt ingezoomd op oudere nazaten, die nog steeds een Zeeuws-Vlaams dialect spreken, een erfenis van een langdurig isolement. De laatste decennia gaat het langzaamaan beter waardoor de invloed van de omliggende Braziliaanse samenleving groter is geworden en het dialect werd vervangen door het Portugees.

In het tweede deel van de film wordt ingezoomd op de herontdekking van de Zeeuwen. De filmmakers konden dankbaar gebruikmaken van super-8 films van Roos en Eshuis, om iets van de Zeeuwse gemeenschap in de jaren ’70 te laten zien. De herontdekking leidde direct ook vanuit Zeeland tot hulpacties, waarvan de resultaten op zijn minst discutabel waren. Alleen Zeeuwse nazaten hadden recht op hulp, terwijl hun niet-Zeeuwse buren niet mochten meeprofiteren. De hulpacties waren misschien wel goed bedoeld, maar weinig effectief. De Zeeuwse nazaten profiteerden meer van de economische voorspoed van Brazilië van de laatste decennia.

???????????????????????????????
Arjan van Westen (midden) tijdens de première van Braziliaanse Koorts

In de film komt vrijwel elke historische episode in de geschiedenis van de Zeeuwen van Espírito Santo aan de orde. Zo ook, zoals gezegd de aanwezigheid van Roos en Eshuis, de hulpacties van de stichting Zeebra (Zeeland-Brazilië) en het onderzoek van de Zeeuws-Vlaamse antropoloog Frans Buysse. Dat eind jaren tachtig al een documentaire over Holanda werd gemaakt, blijft echter onvermeld. In deze documentaire uit de reeks ‘Hollander voor de eeuwigheid’ werd vooral ingezoomd op Holanda als gemeenschap en de wijze waarop de inwoners na 130 jaar hun ‘Hollandse’ identiteit beleefden. Vanwege de juridische problemen rond de filmmaker konden Van Westen en Schoutsen geen gebruik maken van deze oude documentaire. ‘Braziliaanse Koorts’ is daarentegen het werk van historici en vertelt op het filmdoek een geschiedenis. Aan het einde laten de filmmakers zien hoe de cirkel weer rond is. Zij portretteren een nazaat van de Zeeuwse landarbeiders die in 2003 in Brazilië werd geronseld met het verhaal dat in Nederland het geld voor het oprapen ligt. In Amstelveen ervaart zij op haar beurt wat het is om onder valse voorwendselen een nieuw bestaan te moeten opbouwen in een nieuw land, waar zij niet gewenst is en ook geen werk kan vinden en veroordeeld is tot een marginaal bestaan als illegaal.

‘Braziliaanse Koorts’ is een fascinerende documentaire geworden als eerbetoon aan de Zeeuwse emigranten die onder de belofte van een gouden toekomst terecht kwamen in bittere armoede. De filmmakers kwamen net op tijd. Over tien à vijftien jaar is er in Brazilië waarschijnlijk niemand meer te vinden die een Zeeuws-Vlaams dialect spreekt.

De DVD van Braziliaanse Koorts is te verkrijgen door 15 euro over te maken op NL06 RABO 0137776128 op naam van Kadekoorts (En vermeld uiteraard uw naam en adresgegevens)

Braziliaanse koorts is bijna klaar

De documentaire Braziliaanse koorts over de dramatische geschiedenis van de ca. 700 Zeeuwen die rond 1860 naar Brazilië emigreerden nadert zijn voltooiing. Enkele dagen geleden plaatsten de filmmakers Arjan van Westen en Monique Schoutsen een trailer op het web.

In de trailer beelden van een aantal ‘Zeeuwse Brazilianen’ die in de documentaire zijn te zien. Zoals bijvoorbeeld Madalena Boone uit Garrafão, Alfredo Heule uit Holandinha en Anton Schaffel uit Alto Jequitibá.

De muziek komt van Brasil, de titelsong gemaakt door Broeder Dieleman en Pim van de Werken. Voorafgaand aan de release van de documentaire wordt dit nummer op digitale single uitgebracht.

Geen paradijs.

De Nederlandse emigratie naar Zuid-Amerika, 1858-1940

In 1998 hield de Nederlands-Amerikaanse emigratiehistoricus Robert P. Swierenga onder de titel ‘A Paradise that never was’ tijdens een internationaal historisch congres een voordracht over de Nederlandse emigratie naar Argentinië in de jaren 1888-1890. Hij concludeerde dat deze emigratiebeweging een individuele beweging was die werd ingegeven door een zoektocht naar werk en handel en werd aangemoedigd door het ontvangende land. Dit in tegenstelling tot de veel omvangrijkere emigratiebeweging naar Noord-Amerika die samenhing met familiebanden en de mogelijkheid om land te verwerven en waarbij religieuze overwegingen vaak een rol speelden bij de beslissing om te emigreren. Swierenga’s conclusies zijn ook van toepassing op de emigratie die zich eerder in de jaren 1858-1862 en later tussen 1908 en 1913 heeft voorgedaan en die zich richtte op Brazilië. De drie emigratiegolven die zich vóór 1940 hebben gericht op Zuid-Amerika, hadden enkele gemeenschappelijke kenmerken.

– Georganiseerde propaganda vanuit het land van bestemming, al dan niet ondersteund door lokale agenten die emigranten ronselden met de belofte van een gratis overtocht en de belofte van land onder gunstige afbetalingsvoorwaarden;
– De start van rechtstreekse bootverbindingen naar Zuid-Amerika;
– Individuele emigratie, zonder familiebanden en kerkelijke leiders;
– Overgeleverd zijn aan de grillen van lokale grondeigenaren en koloniedirecteuren. Veel misstanden;
– Slechte voorzieningen ter plaatse (zelf woning moeten bouwen en grond ontginnen);
– Onvoldoende capaciteiten als landbouwer.

Zeeuwen in Espírito Santo
De emigratiegolf van 1858-1862 was vooral manifest in Zeeland. In totaal 774 landverhuizers uit Schouwen-Duiveland, Zuid-Beveland en West-Zeeuws-Vlaanderen trokken in die jaren naar Brazilië. De emigratie werd aangemoedigd door de in 1855 opgerichte Associação Central de Colonização (ACC), die met behulp van het Antwerpse emigratiekantoor Steinmann & Co. Propaganda maakte op het Zeeuwse platteland. In een wervingsfolder werd gesproken over een vrije overtocht, een stuk ontgonnen grond van bijna 10.000 vierkante meter, een comfortabel huis, een kleine koffieplantage, er was maïs, maniok en bonen geplant, kippen en varkens aanwezig om een veehouderij te beginnen, en alle andere producten die nodig waren voor de eerste oogst. De opbrengst kon men vervolgens gebruiken voor het afbetalen van de verstrekte voorschotten. De voorgespiegelde vooruitzichten wakkerden in de Zeeuwse dorpen de ‘Braziliaanse koortsen’ aan. Landarbeiders zonder grond zagen een schitterende mogelijkheid voor zich om boer te worden en eigen grond te verwerven.

A Espirito SantoOp 20 mei 1858 kwam de eerste groep emigranten uit Schouwen-Duiveland en Zuid-Beveland aan in Rio de Janeiro. Zij werden overgebracht naar Pau d’Alto in het zuiden van Espírito Santo. Het aan hen toegewezen land was nog oerwoud en de hen voorgespiegelde comfortabele woningen waren niet meer dan hutjes met palmbladeren als dak. De kolonisten werden bovendien geteisterd door malaria en ander tropische ziekten. Van de 176 personen die gezond in Pau d’Alto waren gearriveerd – waaronder 60 Zeeuwen – was in november 1858 al meer dan de helft gestorven. De meeste Zeeuwse landverhuizers verlieten na enkele jaren de kolonie. In 1866 waren er nog slechts 9 zeeuwen overgebleven. Ook de 73 emigranten die zich in de Colônia Militar do Urucú (nu Teofilo Otini) vestigden, verging het niet veel beter. Onder de emigranten bevonden zich ook ontslagen arbeiders die gewerkt hadden bij de aanleg van het Kanaal door Zuid-Beveland.

De meeste emigranten (504 in totaal) waren afkomstig uit West-Zeeuws-Vlaanderen en vestigden zich tussen 1859 en 1862 in Santa Leopoldina in Espirírito Santo in nederzettingen die Holanda en Holandinha werden genoemd. In verslagen van de provincie Zeeland stonden zij zonder uitzondering te boek als armlastig of minvermogend. De meesten van hen waren landarbeider. Onder hen bevonden zich mogelijk ook mensen die eerder veroordeeld waren wegens bedelen, criminaliteit en banditisme.

Ook de Zeeuws-Vlaamse emigranten kwamen in kommervolle omstandigheden terecht. De Zwitserse diplomaat Johann Jakob von Tschudi omschreef hun situatie in 1860 als armzalig. Na 1862 kwamen er in Holanda geen Zeeuwse families meer bij en begon een lange periode van isolement. De mooie beloften en prachtige contracten bleken leugens en bedrog te zijn. De grond was slecht, zat vol stenen en moest worden afbetaald. Verder waren er geen voorzieningen, zoals een kerk, een school, een dokter en een winkel voor handen. Verschillende families trokken weg. De achterblijvers waren op elkaar aangewezen en wisten door dit isolement en de saamhorigheid hun Zeeuwse identiteit te handhaven. In de jaren twintig van de vorige eeuw werd de omvang van de Zeeuwse gemeenschap nog geschat op honderd. In die jaren was er nog contact via de Nederlandse zending, maar die ging daarna verloren om pas in de jaren zeventig weer te worden opgenomen.

Overigens zijn de Zeeuwen niet de enige Nederlanders die tussen 1858 en 1862 naar Brazilië zijn vertrokken. Blijkens een door Swierenga opgemaakte lijst van emigranten die tussen 1835 en 1880 naar Zuid-Amerika zijn vertrokken, emigreerden in dezelfde tijd 204 personen uit Gelderland en 46 uit Overijssel naar Brazilië. Een groot deel hiervan had de zuidelijke deelstaat Rio Grande do Sul als bestemming. Overigens kwam ook een belangrijk deel van de Zeeuwse emigranten uit Schouwen-Duiveland en Zuid-Beveland daar terecht.

Argentinië
Dertig jaar na het begin van de eerste Zuid-Amerikaanse emigratiegolf deed zich een nieuwe voor. Dit keer was Argentinië het land van bestemming. Ook de Argentijnse regering voerde een actief beleid om in Europa immigranten te werven. Reeds in 1871 opende het land een immigratiebureau in Antwerpen. In 1888 begon de regering met het werven van boeren om de pampa’s te bevolken. ‘Gobernar es poblar’ (regeren is bevolken) was in die jaren in Argentinië een populaire leus. De Argentijnse regering subsidiëerde volledig de overtocht van Europes immigranten tot 60 jaar. Tevens werd goedkoop land in het vooruitzicht gesteld en werden in grote steden speciale immigrantenhotels ingericht.

In Nederland was het tij gunstig voor emigratie. Door de goedkope graanimporten uit de Verenigde Staten werd de Nederlandse akkerbouw zwaar getroffen door een landbouwcrisis. Deze crisis was vooral merkbaar in akkerbouwstreken in Groningen, Friesland en Zeeland. De Argentijnse regering deed er daarom ook alles aan om een deel van de potentiële emigranten, die voor het merendeel naar Noord-Amerika vertrokken, te bewegen om voor haar land te kiezen. De overtocht naar Argentinië werd mogelijk gemaakt door de start in december 1888 van de stoombootverbinding op Buenos Aires van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij (NASM), voorloper van de Holland-Amerika Lijn (HAL). In totaal emigreerden tussen 1888 en 1891 4474 Nederlanders naar Argentinië, waarvan het merendeel afkomstig was uit Groningen, Friesland en Zeeland. Van hen waren 3742 emigranten, 84% van het totaal, zogenoemde kredietpassagiers. Zoals uit de onderstaande Argentijnse statistiek blijkt, arriveerden ook het merendeel van de ca. Belgen en Fransen dankzij de door Argentinië beschikbaar gestelde kredietpassages. Van de Spanjaarden en Engelsen was die maar voor de helft het geval, terwijl het merendeel van de Duitsers, Oostenrijkers, Zwitsers en Italianen hun overtocht zelf betaalde.

A tabel

Het Argentijnse streven om vooral boeren aan te trekken werd echter niet bewaarheid. Circa 40% van de emigranten was geen boer, maar ambachtsman of losse arbeider. De meeste emigranten werden te werk gesteld op het platteland bij grootgrondbezitters. Door de erbarmelijke leef- en werkomstandigheden stierf een derde van de kolonisten door ziekte, honger of armoede. Al in 1890 constateerde de Commissaris-Generaal van het Argentijnse Departement van Immigratie dat een deel van deze ellende ook te wijten viel aan de verleende kredietpassages: ‘Zij bezaten niet het minste kapitaal, en in ’t algemeen evenmin een voor ons land geschikt beroep. Ten einde de passage machtig te worden, deden zij de valsche verklaring, dat zij landbouwers waren en met het doel terugbetaling van het ontvangen voorschot te vermijden, teekenden zij valsche schuldbekentenissen met valsche namen.’ Er heerste ‘overal bedrog in deze uit de laagste klasse der maatschappij voortgekomen immigratie. Ontbloot van alle energie, waren deze elementen ook niet in staat tegen hunne oude gewoonten te reageeren in het nieuwe land hunner vestiging; zij konden tot den vooruitgang van ons land niet bijdragen. Twee derde van de kredietimmigratie was slecht.’

A ArgentiniëKort na de aankomst van de eerste Nederlandse emigranten werd Argentinië getroffen door een zware economische crisis. Landeigenaren moesten noodgedwongen hun kolonisten ontslaan, die op zoek moesten naar nieuwe werkzaamheden. Meer dan 300 wanhopige families uit de landbouwkolonies en de steden klopten aan bij de Nederlandse consul-generaal Leonard van Riet met het verzoek om een retourpassage naar Nederland. Het consulaat hielp alleen weduwes met kleine kinderen. Daarnaast verleende de in 1889 in Buenos Aires opgerichte Nederlandse vereniging aan circa 200 Nederlandse gezinnen en ongehuwden onderstand.

Uiteindelijk is een kwart van de emigranten naar Nederland teruggekeerd. Veel berooide emigranten vestigden in steden als Buenos Aires en Rosario. Alleen in Tres Arroyos kwam een (nog steeds bestaande) Nederlandse gemeenschap tot ontwikkeling. Door de slechte berichten uit Argentinië en het stoppen van de door de Argentijnse staat beschikbaar gestelde gesubsidieerde overtochten, kwam de emigratie al snel tot stilstand. In 1890 staakte de NASM daarop de bootverbinding met Buenos Aires.

Mislukking en nieuwe start
In 1908 kwam een nieuwe emigratiegolf richting Zuid-Amerika op gang, die zich dit keer richtte op Brazilië. Een jaar eerder had de Braziliaanse regering besloten een actief beleid te gaan voeren voor het aantrekken van emigranten. Een “Commissie voor de Propaganda en Economische Uitbreiding van Brazilie” werd naar Europa gestuurd om emigranten te werven voor het bevolken van “kolonies”. Eén van de afdelingen van de commissie was gevestigd in Antwerpen en maakte van daaruit propaganda in Nederland. Dat de commissie succes had werd bovendien in de hand gewerkt door het feit dat de Koninkijke Hollandsche Lloyd in 1907 vanuit Amsterdam een passagiersverbinding had geopend richting Zuid-Amerika. De combinatie van propaganda met een vrije passage en het vooruitzicht op land tegen aantrekkelijke afbetalingsvoorwaarden en de beschikbaarheid van een directe bootverbinding had direct succes. In 1908 en 1909 vertrokken respectievelijk 1037 en 1036 Nederlandse emigranten naar Brazilië. Het merendeel van de landverhuizers was dit keer afkomstig uit Zuid-Holland. Hieronder bevonden zich veel bootwerkers die waren ontslagen tijdens een staking in 1907 in de Rotterdamse haven. Hoewel zij in de contracten die zij tekenden opgaven landbouwer te zijn, ging dit slechts op voor een kleine minderheid. Volgens een collega-emigrant waren de havenwerkers zelfs in staat ‘gekookte bonen te planten’. Mislukking lag dan ook op de loer.

A Z-BrazilieDe emigranten kwamen terecht in kolonies in de zuidelijke deelstaten Paraná en Rio Grande do Sul en in de staat Minas Gerais. De meesten van hen zijn maar korte tijd in de kolonies gebleven. Als snel kwamen er bij de Nederlandse gezant in Rio verzoeken binnen om terug te keren naar Nederland. In totaal zou de Nederlandse regering tussen 1910 en 1913 aan 580 Nederlanders retourpassages verlenen. Verder waren vanuit de zuidelijke deelstaat Rio Grande do Sul al in 1909 327 emigranten naar Argentinië vertrokken, terwijl anderen zich vanuit de kolonies vestigden in Braziliaanse steden. Door de negatieve berichtgeving over de immigratie en het snelle vertrek van veel emigranten uit de kolonies besloot de Braziliaanse regering met ingang van 1910 de verstrekking van vrije passages te staken. Voor de Nederlandse regering waren de berichten aanleiding om een ieder, die geen landbouwer was of over enige middelen beschikten, ten sterkste te ontraden naar Brazilië te emigreren. Het gevolg van de bemoeienis van beide regeringen was dat het aantal Nederlanders dat emigreerde sterk terugliep.

A Brazilië immigratie
Nederlandse immigratie in Brazilië, 1908-1916

Na de scherpe terugval stabiliseerde de emigratie naar Brazilië zich voor enkele jaren rond de ca. 250 per jaar. Onder de emigranten bevonden zich ook enkelen die eerder met steun van de Nederlandse overheid waren teruggekeerd. Zij wilden terugkeren omdat zij terdege mogelijkheden zagen in Brazilië. Samen met enkele nieuwe emigranten stonden zij aan de wieg van de oudste succesvolle groepsvestiging in Brazilië, Carambeí. Deze kolonie ging in 1911 van start nadat enkele enkele Nederlandse emigranten van Gonçalves Junior erin waren geslaagd in Carambeí grond te verwerven van de Brazil Railway Company. Hun positieve verhalen waren voor familieleden en bekenden uit hun dorp van herkomst een reden om nu ook naar Brazilië te vertrekken. De pioniers van Carambeí waren afkomstig uit het Zuid-Hollandse ’s-Gravendeel en de Haarlemmermeer.

Met het aflopen van de mislukte emigratie naar Brazilië groeide wederom de migratiebeweging naar Argentinië. Van 1905 tot en met 1917 vertrokken 2200 Nederlanders naar dit land. Het merendeel van deze emigranten waren zakenlieden en kooplui. Boeren en ongeschoolde arbeiders vormen nog slechts een kleine minderheid. Dit was ook het geval in de jaren twintig, toen zich nog eens 1200 Nederlanders in Argentinië vestigden. Een deel van de boeren die vertrokken ging de bestaande Nederlandse kolonie Tres Arroyos versterken.

A migratie Z-AmerikaDe Koninklijke Hollandsche Lloyd heeft een belangrijke rol gespeeld bij de groei van de emigratie naar Zuid-Amerika in de zeven jaren voor het begin van de Eerste Wereldoorlog. De grafiek laat het verloop van de emigratie vanuit de Nederlandse havens naar Zuid-Amerika zien. We kunnen constateren dat vanaf 1907 de KHL deze migratiebeweging volledig voor zijn rekening heeft genomen. Het merendeel van de migranten waren afkomstig uit het Duitse achterland. Net als uit de statistiek van de Braziliaanse immigratiedienst wat betreft de Nederlandse migratie naar voren kwam, zien we ook hier dat in 1910 de het aantal landverhuizers dat via de KHL vertrok sterk terugliep. Oorzaak was het feit dat de Braziliaanse overheid geen vrije passages meer verstrekte. Dit was een tijdelijke dip, die zich daarna weer herstelde. Terwijl de Nederlandse emigratie stabiel bleef op het lage niveau van ca. 250 per jaar, was het herstel vooral toe te schrijven aan het feit dat met name Duitse emigranten nog wel gebruik konden maken van door de Braziliaanse overheid verstrekte passages.

Waar zijn de emigranten gebleven? Voor het merendeel van de emigranten naar Brazilië en Argentinië geldt dat ze niet in staat waren om terug te keren vanwege hun kommervolle leefomstandigheden. Van hen die naar Europa terugkeerden, is waarschijnlijk een deel na enige tijd opnieuw geëmigreerd en ditmaal naar Noord-Amerika. Illustratief zijn in dit geval de lotgevallen van de familie Drenth uit Westerlee in Oost-Groningen. Antko Drenth, zijn vrouw Reina Dijk en hun drie kinderen emigreerden in 1889 naar Argentinië. Zij kwamen aanvankelijk op de pampa’s terecht. Toen Antko als gevolg van de crisis in Argentinië werd ontslagen begon ht gezin aan een zwerftocht door Argentinië op zoek naar een nieuw bestaan. Toen die ook niets opleverde, kwamen zij in 1891 in op een koffieplantage in Brazilië terecht. Antko Drenth en twee van hun kinderen zijn daar gestorven. Met financiële hulp van familie en bekenden keerden Reina Dijk met twee kinderen in november 1893 terug naar Nederland. In 1905 en 1906 emigreerden zij naar Michigan in de V.S.

Lezing gehouden op 13 september 2014 voor Genootschap Amstelodanum in Koffiehuis van de Koninkijke Hollandsche Lloyd ter gelegenheid van Open Monumentendag.

Bewaren

Een hel voor emigranten

De Zeeuwse emigratie naar Zuid-Amerika vóór 1940

In 1998 hield de Nederlands-Amerikaanse emigratiehistoricus Robert P. Swierenga onder de titel ‘A Paradise that never was’ tijdens een internationaal historisch congres een voordracht over de Nederlandse emigratie naar Argentinië in de jaren 1888-1890. Hij concludeerde dat deze emigratiebeweging een individuele beweging was die werd ingegeven door een zoektocht naar werk en handel en werd aangemoedigd door het ontvangende land. Dit in tegenstelling tot de veel grotere emigratiebeweging naar Noord-Amerika die samenhing met familiebanden en de mogelijkheid om land te verwerven en waarbij religieuze overwegingen vaak een rol speelden bij de beslissing om te emigreren. De conclusies van Swierenga zijn ook van toepassing op de emigratie die zich eerder in de jaren 1858-1962 en later tussen 1908 en 1913 heeft voorgedaan en die zicht richtte op Brazilië. De drie emigratiegolven die zich vóór 1940 hebben gericht op Zuid-Amerika, hadden enkele gemeenschappelijke kenmerken.

  • – Georganiseerde propaganda vanuit het land van bestemming, al dan niet ondersteund door lokale agenten die emigranten ronselden met de belofte van een gratis overtocht en de belofte van land onder gunstige afbetalingsvoorwaarden;
  • – De start van rechtstreekse bootverbindingen naar Zuid-Amerika;
  • – Individuele emigratie, zonder familiebanden en kerkelijke leiders;
  • – Overgeleverd zijn aan de grillen van lokale grondeigenaren en koloniedirecteuren. Veel misstanden;
  • – Slechte voorzieningen ter plaatse (zelf woning moeten bouwen en grond ontginnen).
Uitbetaling
Uitbetaling bij het huis van de directeur

De emigratiegolf van 1858-1862 was vooral manifest in Zeeland. In totaal 774 landverhuizers uit Schouwen-Duiveland, Zuid-Beveland en West-Zeeuws-Vlaanderen trokken in die jaren naar Brazilië. De emigratie werd aangemoedigd door de in 1855 opgerichte Associação Central de Colonização (ACC), die met behulp van het Antwerpse emigratiekantoor Steinmann & Co. Propaganda maakte op het Zeeuwse platteland. In een wervingsfolder werd gesproken over een vrije overtocht, een stuk ontgonnen grond van bijna 10.000 vierkante meter, een comfortabel huis, een kleine koffieplantage, er was maïs, maniok en bonen geplant, kippen en varkens aanwezig om een veehouderij te beginnen, en alle andere producten die nodig waren voor de eerste oogst, te gebruiken voor de afbetaling van de verstrekte voorschotten. De voorgespiegelde vooruitzichten wakkerden in de Zeeuwse dorpen de ‘Braziliaanse koortsen’ aan. Landarbeiders zonder grond zagen een schitterende mogelijkheid voor zich om boer te worden en eigen grond te verwerven.
Op 20 mei 1858 kwam de eerste groep emigranten uit Schouwen-Duiveland en Zuid-Beveland aan in Rio de Janeiro aan. Zij werden overgebracht naar Pau d’Alto in Espírito Santo. Het aan hen toegewezen land was nog oerwoud en de hen voorgespiegelde comfortabele woningen waren niet meer dan hutjes met palmbladeren als dak. De kolonisten werden bovendien geteisterd door malaria en ander tropische ziekten. Van de 176 personen die gezond in Pau d’Alto waren gearriveerd – waaronder 60 Zeeuwen – was in november 1858 al meer dan de helft gestorven. De meeste Zeeuwse landverhuizers verlieten na enkele jaren de kolonie. In 1866 waren er nog slechts 9 zeeuwen overgebleven. Ook de 73 emigranten die zich in de Colônia Militar do Urucú (nu Teofilo Otini) vestigden, verging het niet veel beter. Onder de emigranten bevonden zich ontslagen arbeiders die gewerkt hadden bij de aanleg van het Kanaal door Zuid-Beveland.
De meeste emigranten (504 in totaal) waren afkomstig uit West-Zeeuws-Vlaanderen en vestigden zich tussen 1859 en 1862 in Santa Leopoldina in Espirírito Santo in nederzettingen met de namen Holanda en Holandinha. In verslagen van de provincie Zeeland stonden zij zonder uitzondering te boek als armlastig of minvermogend. De meesten van hen waren landarbeider. Onder hen bevonden zich mogelijk ook mensen die eerder veroordeeld waren wegens bedelen, criminaliteit en banditisme.
Ook de Zeeuws-Vlaamse emigranten kwamen in kommervolle omstandigheden terecht. De Zwitserse diplomaat Johann Jakob von Tschudi omschreef hun situatie in 1860 als armzalig. Na 1862 kwamen er in Holanda geen Zeeuwse families meer bij en begon een lange periode van isolement. De mooie beloften en prachtige contracten bleken leugens en bedrog te zijn. De grond was slecht, zat vol stenen en moest worden afbetaald. Verder waren er geen voorzieningen, zoals een kerk, een school, een dokter en een winkel voorhanden. Verschillende families trokken weg. De achterblijvers waren op elkaar aangewezen en wisten door dit isolement en de saamhorigheid hun Zeeuwse identiteit te handhaven. In de jaren twintig van de vorige eeuw werd de omvang van de Zeeuwse gemeenschap nog geschat op honderd. In die jaren was er nog contact via de Nederlandse zending, maar die ging daarna verloren om pas in de jaren zeventig weer te worden opgenomen.
Overigens zijn de Zeeuwen niet de enige Nederlanders die tussen 1858 en 1862 naar Brazilië zijn vertrokken. Blijkens een door Swierenga opgemaakte lijst van emigranten die tussen 1835 en 1880 naar Zuid-Amerika zijn vertrokken, emigreerden in dezelfde tijd 204 personen uit Gelderland en 46 uit Overijssel naar Brazilië. Een groot deel hiervan had de zuidelijke deelstaat Rio Grande do Sul als bestemming. Overigens kwam ook een belangrijk deel van de Zeeuwse emigranten uit Schouwen-Duiveland en Zuid-Beveland daar terecht.

ss-Schiedam-W
SS Schiedam van de NASM

Dertig jaar na het begin van de eerste Zuid-Amerikaanse emigratiegolf deed zich een nieuwe voor. Dit keer was Argentinië het land van bestemming. Ook de Argentijnse regering voerde een actief beleid om in Europa immigranten te werven. Reeds in 1871 opende het land een immigratiebureau in Antwerpen. In 1888 begon de regering met het werven van boeren om de pampa’s te bevolken. ‘Gobernar es poblar’ (regeren is bevolken) was in die jaren in Argentinië een populaire leus. De Argentijnse regering subsidiëerde volledig de overtocht van Europes immigranten tot 60 jaar. Tevens werd goedkoop land in het vooruitzicht gesteld en werden in grote steden speciale immigrantenhotels ingericht.
In Nederland was het tij gunstig voor emigratie. Door de goedkope graanimporten uit de Verenigde Staten werd de Nederlandse akkerbouw zwaar getroffen door een landbouwcrisis. Deze crisis was vooral merkbaar in akkerbouwstreken in Groningen, Friesland en Zeeland. De Argentijnse regering deed er daarom ook alles aan om een deel van de potentiële emigranten, die voor het merendeel naar Noord-Amerika vertrokken, te bewegen om voor haar land te kiezen. De overtocht naar Argentinië werd mogelijk gemaakt door de start in december 1888 van de stoombootverbinding op Buenos Aires van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij (NASM), voorloper van de Holland-Amerika Lijn (HAL). In totaal emigreerden tussen 1888 en 1890 4470 Nederlanders naar Argentinië, waarvan het merendeel afkomstig was uit Groningen en Friesland. Zuid-Beveland leverde ca. 600 landverhuizers. Het Argentijnse streven om vooral boeren aan te trekken werd echter niet bewaarheid. Circa 40% van de emigranten was geen boer, maar ambachtsman of losse arbeider. De meeste emigranten werden te werk gesteld op het platteland bij grootgrondbezitters. Door de erbarmelijke leef- en werkomstandigheden stierf een derde van de kolonisten door ziekte, honger of armoede.
Kort na de aankomst van de eerste Nederlandse emigranten werd Argentinië getroffen door een zware economische crisis. Landeigenaren moesten noodgedwongen hun kolonisten ontslaan, die op zoek moesten naar nieuwe werkzaamheden. Meer dan 300 wanhopige families uit de landbouwkolonies en de steden klopten aan bij de Nederlandse consul-generaal Leonard van Riet met het verzoek om een retourpassage naar Nederland. Het consulaat hielp alleen weduwes met kleine kinderen. Uiteindelijk is een kwart van de emigranten naar Nederland teruggekeerd. Veel berooide emigranten vestigden in steden als Buenos Aires en Rosario. Alleen in Tres Arroyos kwam een (nog steeds bestaande) Nederlandse gemeenschap tot ontwikkeling. Door de slechte berichten uit Argentinië een het stoppen van de door de Argentijnse staat beschikbaar gestelde gesubsidieerde overtochten, kwam de emigratie al snel tot stilstand. In 1890 staakte de NASM daarop de bootverbinding op Buenos Aires.

In 1908 kwam een nieuwe emigratiegolf richting Zuid-Amerika op gang, die zich dit keer richtte op Brazilië. Een jaar eerder had de Braziliaanse regering besloten een actief beleid te gaan voeren voor het aantrekken van emigranten. Een “Commissie voor de Propaganda en Economische Uitbreiding van Brazilie” werd naar Europa gestuurd om emigranten te werven voor het bevolken van “kolonies”. Eén van de afdelingen van de commissie was gevestigd in Antwerpen en maakte van daaruit propaganda in Nederland. Dat de commissie succes had werd bovendien in de hand gewerkt door het feit dat de Koninkijke Hollandsche Lloyd een jaar eerder vanuit Amsterdam een passagiersverbinding had geopend richting Zuid-Amerika. De combinatie van propaganda met een vrije passage en het vooruitzicht op land tegen aantrekkelijke afbetalingsvoorwaarden en de beschikbaarheid van een directe bootverbinding had direct succes. In 1908 en 1909 vertrokken respectievelijk 1037 en 1036 Nederlandse emigranten naar Brazilië. Het aandeel Zeeuwse emigranten was beperkt; het merendeel van de landverhuizers was afkomstig uit Zuid-Holland. Hieronder bevonden zich veel bootwerkers die waren ontslagen tijdens een staking in 1907 in de Rotterdamse haven. Hoewel zij in de contracten die zij tekenden opgaven landbouwer te zijn, ging dit slechts op voor een kleine minderheid. Volgens een collega-emigrant waren de havenwerkers zelfs in staat ‘gekookte bonen te planten’. Mislukking lag dan ook op de loer.

Opening van de Kolonie Gonçalves Júnior in 1908. Een groep Nederlandse immigranten voor de winkel van de kolonie
Opening van Gonçalves Júnior in 1908. Groep Nederlandse immigranten voor de winkel van de kolonie

De emigranten kwamen terecht in kolonies in de zuidelijke deelstaten Paraná en Rio Grande do Sul en in de staat Minas Gerais. De meesten van hen zijn maar korte tijd in de kolonies gebleven. Als snel kwamen er bij de Nederlandse gezant in Rio verzoeken binnen om terug te keren naar Nederland. In totaal zou de Nederlandse regering tussen 1910 en 1913 aan 580 Nederlanders retourpassages verlenen. Opmerkelijk is verder dat met name vanuit de zuidelijke deelstaat Rio Grande do Sul al in 1909 327 emigranten naar Argentinië waren vertrokken. De kolonie die gedurende korte tijd de meeste Nederlanders huisvestte was Gonçalves Junior in Paraná. In deze kolonie, die onder emigranten bekend stond als het vrouwenkerkhof, werd de basis gelegd voor de oudste succesvolle groepsvestiging in Brazilië, Carambeí. In 1911 slaagden enkele emigranten van Gonçalves Junior erin bij de spoorwegmaatschappij grond te verwerven. Nadien zouden emigranten uit Nederland deze groepsvestiging versterken en werd er een begin gemaakt met familieleden en voormalige dorpsgenoten.

Waar zijn de emigranten gebleven? Voor het merendeel van de Zeeuwse emigranten naar Brazilië en Argentinië geldt dat ze niet in staat waren om terug te keren vanwege hun kommervolle leefomstandigheden. Behalve in Espírito Santo in Brazilië zijn er waarschijnlijk ook in Argentinië nog nazaten van Zeeuwse emigranten te vinden. Van hen die naar Europa terugkeerden, is waarschijnlijk een deel na enige tijd opnieuw geëmigreerd en ditmaal naar Noord-Amerika. Illustratief zijn in dit geval de lotgevallen van een niet-Zeeuwse familie, nl. de familie Drenth uit Westerlee in Oost-Groningen. Antko Drenth, zijn vrouw Reina Dijk en hun drie kinderen emigreerden in 1889 naar Argentinië. Zij kwamen aanvankelijk op de pampa’s terecht. Toen ze als gevolg van de crisis in Argentinië werden ontslagen begonnen zij een zwerftocht door Argentinië op zoek naar een nieuw bestaan. Toen die ook niets opleverde, kwamen zij in 1891 in op een koffieplantage in Brazilië terecht. Antko Drenth en twee van hun kinderen zijn daar gestorven. Met financiële hulp van familie en bekenden keerden Reina Dijk met twee kinderen in november 1893 terug naar Nederland. In 1905 en 1906 emigreerden zij naar Michigan in de V.S.

Lezing gehouden op 18 juli 2014 in Middelburg tijdens de Viering 200 jaar Provincie Zeeland: Komen, gaan en terugkeren.

Film Braziliaanse Koorts komt er

Een half jaar geleden presenteerden twee Nederlandse documentairemakers, Arjan van Westen en Monique Schoutsen hun plannen voor het maken van een nieuwe documentaire over de nazaten van de Zeeuwse emigranten in Espírito Santo. Het geld hoopten zij bijeen te krijgen door middel van crowdfunding. Via hun website www.braziliaansekoorts.nl kon je een financiële bijdrage storten, waarbij de hoogte van de donatie bepalend was voor wat je er als donateur voor terug zou krijgen. Afhankelijk van de hoogte van de bijdrage kreeg je na verschijning een exemplaar van de DVD toegestuurd, een exemplaar van het boek Op een dag zullen ze ons vinden van Ton Roos en Margje Eshuis, vermelding van je naam op de aftiteling of een uitnodiging voor de première. Arjan en Monique hebben de afgelopen zomer op talloze markten in Zeeland gestaan om hun project te promoten. Daarnaast waren ze geregeld te gast in regionale en landelijke media. En met succes! Momenteel is 19.000 van de benodigde 25.000 euro binnen. Ze hebben daarom besloten de film te maken in de wetenschap dat de komende maanden de resterende 6000 euro nog binnen zal komen.

Komende maanden start het filmen in Zeeland en in maart gaan Arjan van Westen en Monique Schoutsen naar Brazilië. Hun streven is om de documentaire net voor het WK voetbal af te hebben.

Om alvast in de stemming te komen, volgen hier nogmaals de twee korte films die Eline Jongsma en Kel O’Neill in 2012 maakten in Holanda, Espírito Santo. Ongetwijfeld wordt de nieuwe documentaire veel informatiever dan deze filmische impressies.

 

Onderzoeksgids Nederlandse groepsemigratie naar Brazilië

Op 13 juni j.l. is dan eindelijk de Onderzoeksgids Nederlandse groepsemigratie naar Brazilië, 1822-1992 verschenen. De publicatie werd in 2012 samengesteld door de historicus Lodewijk Hulsman in opdracht van het Nationaal Archief. De gids biedt een overzicht van de dossiers die in diverse Nederlandse archieven te vinden zijn over de Nederlandse emigratie naar Brazilië. Het door Hulsman verrichte onderzoek werd verricht in het kader van het Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoedprogramma, waarvoor het Nederlandse Nationaal Archief nauw samenwerkte met het Arquivo Nacional in Rio de Janeiro. Het idee om aandacht te besteden aan de Nederlandse emigratie naar Brazilië was een verzoek van het Arquivo Nacional. De Brazilianen hebben het voornemen om een soortgelijk onderzoek te gaan doen in hun archieven.

Behalve een overzicht van relevante archiefdossiers in verschillende overheids- en particuliere archieven in Nederland, bevat de gids ook een thematisch deel met een overzicht van de Nederlandse gemeenschappen in Brazilië en enkele onderzoeksthema’s. De gids wordt afgesloten met een vrijwel volledige bibliografie van in Nederland en in Brazilië verschenen boeken, artikelen en scripties.

Parallel aan het onderzoek van Lodewijk Hulsman kregen twee jonge filmmakers, Kel O’Neill en Eline Jongsma van het Nationaal Archief de opdracht een aantal korte films te maken over de onverwachte gevolgen van Nederlands kolonialisme. Zij bezochten ook nazaten van Nederlandse emigranten. Eén van de filmimpressies handelt over Holanda in Espírito Santo. Hoewel de kolonie nog steeds wordt gekenmerkt door een relatief isolement, is blijkens de beelden de tijd niet stil blijven staan. Jonge meiden die zich bezig houden met hun uiterlijk; in de steden van Brazilië zie je niet anders. De korte film van O’Neill en Jongsma echter niet meer dan een filmische impressie. Het wachten is op de documentaire de Braziliaanse Koorts die Arjan van Westen en Monique Schoutsen komend jaar willen realiseren.

Hieronder alvast de impressie van Holande (ES) van O’Neil en Jongsma uit 2012.

Documentaireplannen over Zeeuwen in Espírito Santo

Twee documentairemakers, de historicus/freelance journalist Arjan van Westen en zijn vrouw Monique Schoutsen werken momenteel aan een nieuwe documentaire over de nazaten van de emigranten, die rond 1860 vanuit Zeeland zich hebben gevestigd in Espírito Santo. Van Westen en Schoutsen proberen het geld voor hun plannen bijeen te krijgen via crowdfunding. De bedoeling is dat het publiek ervoor zorgt dat er voldoende geld binnenkomt om de film te maken. In ruil voor een financiële bijdrage krijgt men later een dvd en verschijnt de naam van de begunstiger op de aftiteling van de documentaire.

Op een dagAanleiding voor de nieuwe plannen is het boek Op een dag zullen ze ons vinden van Ton Roos en Margje Eshuis. Dit boek, verschenen in 2008, vertelt op aangrijpende wijze hoe de emigratie tussen 1858 en 1862 vanuit Zeeland heeft plaatsgevonden en hoe het de emigranten en hun nazaten is vergaan. Lange tijd leefden deze emigranten geïsoleerd en was het contact met Nederland verbroken. In de jaren zeventig werd dit contact hersteld en werkten Roos en Eshuis lange tijd onder hen als zendingswerkers.

Van Westen en Schoutsen zijn overigens niet de eerste documentairemakers die Holanda in Espírito Santo hebben bezocht. In 1990 werd in de reeks ‘Hollanders voor de eeuwigheid’ op de Nederlandse TV een documentaire over de Zeeuwen uitgezonden. En vorig jaar bezochten de jonge documentairemakers Eline Jongsma en Kell O’Neill Holanda in het kader van hun Empire Project, waarin zij op zoek gingen naar de onverwachte gevolgen van het Nederlandse kolonialisme in Azië, Afrika, Noord- en Zuid-Amerika.

Om hun documentaireplannen te promoten, verschijnen de initiatiefnemers, maar ook Ton Roos, op het moment regelmatig in de media. Op 27 mei waren ze te gast bij de EO-radio. Voor meer informatie, kijk op de website van de documentairemakers. In de Provinciale Zeeuwse Courant van 9 mei 2013 verscheen een artikel met de titel ‘Het Zeeuws in Brazilië is bijna dood’. Op Youtube is trouwens een overzicht te vinden van de namen van de Zeeuwse emigranten.

Stukjes Nederland in Brazilië

Molen “De Immigrant”, Castrolanda.

150 jaar groepsmigratie tussen integratie en identiteit

Over de Nederlandse groepsmigratie is in de afgelopen decennia al veel literatuur verschenen. Zowel historici – waaronder ikzelf -, antropologen, sociologen, landbouwkundigen en geografen hebben dit verschijnsel dat zich nergens anders in die omvang heeft voorgedan, aan een serieuze studie onderworpen. Bovendien hebben ook de emigranten zelf hun geschiedenis te boek gesteld en zijn er ook enkele journalistieke werken over de Nederlandse groepsvestigingen verschenen.

Opvallend is dat er nauwelijks pogingen ondernomen zijn voor een integrale benadering van de Nederlandse groepsmigratie naar Brazilië. Het boek Praktijk en patroon van recente Nederlandse groepsmigraties van Willem van der Mast is een uitzondering, maar dateert alweer van 1963. Ook Kees Wijnen’s rapport De Nederlandse agrarische groepsvestigingen in Brazilië uit 2001 is een integrale studie, maar focust zich vrijwel uitsluitend op landbouwkundige ontwikkelingen. Alle andere studies hebben in de regel één of enkele groepsvestigingen tot studieobject. Inmiddels is de omvangrijke reeks boeken verder verrijkt met nieuwe werken over Carambeí, Gonçalves Junior, Holambra I en Campos de Holambra (Holambra II). Hoewel nieuw onderzoek in Nederland en in Brazilië meer licht zal werpen op de afzonderlijke groepsvestigingen en ongetwijfeld ‘untold stories’ aan het licht zal brengen, is er alle aanleiding om een geïntegreerde geschiedschrijving van de Nederlandse groepsmigratie naar Brazilië te entameren. In het navolgende wil ik daarvoor een korte opzet schetsen aan de hand van reeds verschenen literatuur. Daarna zal ik mijn bijdrage afsluiten met enkele opmerkingen over de integratie van de Nederlandse groepsvestigingen in de Braziliaanse samenleving.

De geschiedenis van de Nederlandse emigratie naar Brazilië sinds de onafhankelijkheid in 1822 omvat drie fasen:

  1. Groepsmigratie als resultaat van het opereren van Braziliaanse propagandacommissies in Nederland (1858-1940).
  2. Georganiseerde groepsmigratie als resultaat van nauwe samenwerking tussen Nederlandse en Braziliaanse overheden (1940-1970).
  3. Spontane vestiging (1970-heden).

1858-1940
De eerste fase begint in 1856 als vanuit de deelstaat Espírito Santo de Associação Central de Colonização (ACC) met behulp van het emigratiekantoor Steinmann & Co uit Antwerpen inschakelde om propaganda te maken voor nieuwe landbouwkolonies. Met beloftes van een vrije Op een dagovertocht en een stuk grond tegen aantrekkelijke voorwaarden werden tussen 1858 en 1862 Zeeuwse landarbeiders naar Brazilië gelokt. Van enkele vestigingen in Espirito Santo zijn 150 jaar na dato amper sporen van Nederlandse aanwezigheid terug te vinden. De betrokken families zijn óf verder getrokken of volkomen geassimileerd en hoogstens herkenbaar aan verbraziliaanste achternamen. Alleen de kolonie Holanda, waar zich nazaten van emigranten van emigranten uit Zeeuws-Vlaanderen bevinden, heeft de tand des tijds weten te doorstaan. De groep wist amper het niveau van zelfvoorziening te ontstijgen en wist wonderwel zijn Nederlandse identiteit te handhaven. Heden ten dage spreken nog enkele nazaten een Zeeuws-Vlaams dialect. Hun lotgevallen zijn in 2008 opgetekend door Ton Roos en Margje Eshuis onder de titel Op een dag zullen ze ons vinden.

In 1908 kwam een nieuwe propagandacommissie – ditmaal opgezet door de Braziliaanse federale overheid ‑ met vergelijkbare verhalen naar Europa en wist in de periode 1908-1910 ruim capa_contracapa_final.inddtweeduizend Nederlandse emigranten naar Brazilië te lokken. De emigratie werd bovendien gestimuleerd door de geregelde bootdienst die de Hollandsche Lloyd net begonnen was met bestemming Zuid-Amerika. De emigranten vestigden zich in de centrale deelstaat Minas Gerais en de twee zuidelijke deelstaten Rio Grande do Sul en Paraná. De bekendste nederzetting waar Nederlandse emigranten zich vestigden was Gonçalves Junior in de deelstaat Paraná. De berichten over misstanden in de kolonies waren voor de Nederlandse regering aanleiding om ongeveer 1000 emigranten te repatriëren. Voor veel emigranten kwam dit te laat. Zij waren al door ziekten en slechte voeding gestorven en van het opzetten van een eigen landbouwbedrijf kwam meestal niets terecht in een nog onontgonnen en geïsoleerd gebied. Gonçalves Junior kreeg bij de Nederlandse emigranten de dubieuze naam ‘het vrouwenkerkhof’. Over deze emigratiegolf publiceerden Ruth en Willem Kiewiet uit Carambeí in 2011 een rijk geïllustreerd boek.

De stichting van Carambeí vloeide voort uit het mislukken van Gonçalves Junoir. Enkele families, aangevuld met nieuwkomers uit het Zuidhollandsche ’s-Gravendeel en de Haarlemmermeer, begonnen in 1911 een nieuwe vestiging op grond die voor hen beschikbaar was gesteld door de ‘Brasil Railway Company’. Carambeí, door Kees Wijnen gerekend tot de projectvestigingen, was van oorsprong een spontane vestiging, die door zijn homogene karakter – de meeste emigranten waren van gereformeerde komaf en hebben een eigen kerk, eigen scholen en later ook een coöperatie gesticht – na 1945 werd gerekend tot de grote Nederlandse landbouwkolonies.

1940-1970
De tweede fase van de Nederlandse emigratie naar Brazilië begint na 1945 als kerkelijke en maatschappelijke groeperingen in Nederland op zoek gaan naar mogelijkheden voor groepsvestigingen. De katholieken waren de eersten die hierin slaagden met de stichting van Holambra I in 1948 in de deelstaat São Paulo. Gereformeerde boeren uit Noord-Nederland, mede geholpen door de Christelijke Emigratie Centrale en de bestaande kolonie Carambeí volgden in 1951 met de stichting van Castrolanda op circa 35 kilometer afstand van Carambeí. In beide projectvestigingen vormde naast de kerk de door hen opgerichte coöperatie het middelpunt van de gemeenschap. In 1960 werd vanuit Carambeí en Castolanda een vervolgnederzetting opgezet nabij Arapotí, waar zich ook nieuwe emigranten uit Nederland vestigden. Dit gebeurde nog hetzelfde jaar ook vanuit Holambra I, wat leidde tot de stichting van Holambra II.

Eén projectvestiging komt amper meer ter sprake en dat ligt vooral aan het feit dat deze in het begin van de jaren zeventig is opgeheven. In 1949 stichtte een groep vrijgemaakt-gereformeerde boeren in de deelstaat Paraná de groepsvestiging Monte Alegre. De emigranten hadden de grond die zij bewerkten niet in eigendom en moesten toen de papierfirma Klabín de pacht opzegde, de kolonie verlaten. Pogingen om een nieuwe vestigingsplaats te vinden liepen op niets uit, waarna de groep zich gedwongen zag terug te keren naar Nederland. Ook de lotgevallen van deze emigranten vragen om serieus historisch onderzoek.

Molen “Povos Unidos”, Holambra.

Ook in deze tweede fase was sprake van spontane vestiging. Deze kwamen voort uit de interne moeilijkheden die Holambra I in de eerste tien jaar heeft moeten doorstaan. Een grote groep vestigde zich tussen 1951 en 1953 in Rio Grande do Sul in de nabijheid van Não Me Toque. Een deel van de emigranten keerde later terug, terwijl anderen een grote materiële welvaart wisten te realiseren. Van grote onderlinge samenhang was geen sprake. Met een coöperatie hadden ze slechte ervaring. In 1953 vestigde zich een kleine groep voormalige katholieke Holambra-boeren zich in Tronco, in de nabijheid van Carambeí en Castrolanda terwijl in 1959 een groep zich in het kustgebied van de zuidelijke deelstaat Santa Catarina vestigde.

1970-heden
Na 1970 begon een nieuwe fase van spontane vestiging. Hier ging het om boeren die verspreid in de nabijheid van een stad bedrijven stichten. Ze kenden in de regel weinig of geen gemeenschappelijke verenigingen of instellingen. Vaak zijn het kinderen van emigranten in de oudere groepsvestigingen die hun vleugels uitslaan, soms aangevuld met nieuwe emigranten. De oudste van dit type vestigingen waren Maracajú in de deelstaat Mato Grosso do Sul en Paracatú in Minas Gerais, beide opgericht in 1972. In 1985 volgden Rio Verde in de deelstaat Goias en Brasolândia in de deelstaat Minas Gerais, en in 1995 Balsas in de noordelijke deelstaat Maranhão. De groep boeren van Nederlandse komaf in Maracajú kent een gemengde komaf. Hierbij waren emigrantenkinderen betrokken uit zowel Não Me Toque, de Paraná-kolonies en de Holambra’s. Paracatú werd opgezet vanuit Não Me Toque. In Rio Verde vestigden zich emigrantenkinderen uit de beide Holambra’s terwijl in bij de vestiging Balsas emigranten uit Carambeí, Castrolanda en Arapotí waren betrokken. De vestiging Brasolândia (Unaí) verdient bijzondere aandacht, omdat het hier gaat om een groep vrijgemaakt-gereformeerden, waaronder familieleden en kennissen van de groep emigranten die eerder gevestigd waren in de opgeheven nederzetting Monte Alegre.

Vergelijking
Door in plaats van geschiedenissen te schrijven van afzonderlijke groepsvestigingen of uit te gaan van de religieuze gezindheid van groepsvestigingen – dus alleen een geschiedenis van de protestantse vestigingen in Paraná of de katholieke Holambra’s in de deelstaat São Paulo, ontbreekt de mogelijkheid om vergelijkingen te maken tussen nederzettingen die in dezelfde periode zijn ontstaan en die desalniettemin een andere ontwikkeling hebben doorgemaakt. Zelf heb ik 25 jaar geleden onderzoek gedaan naar de bewogen ontstaansgeschiedenis van Holambra I. Castrolanda werd in dezelfde tijd gesticht maar is interne scheuringen bespaard gebleven. Ligt dit in de verschillen in aanpak van de selectie van emigranten, de homogeniteit van de groep of speelde de factor religie hierin een doorslaggevende rol? Feit is wel dat in beide groepsvestigingen sprake was van aanvangsmoeilijkheden, waarbij Castrolanda kon steunen op kennis, ervaring en financiële ondersteuning van Carambeí. Ook de ontwikkelingen in Arapotí en Holambra II lenen zich voor een vergelijking.

Integratie en identiteit
De wijze waarop een groepsvestiging was georganiseerd, de sociaal-economische status en ook vooral de kerkelijke denominatie van de emigranten waren in belangrijke mate bepalend voor de integratie in de Braziliaanse samenleving. Het sociaal-economische isolement stelde de nazaten van de Zeeuwse emigranten in Holanda, Espirito Santo in staat hun Nederlandse identiteit na zes generaties in stand te houden. De verbetering van de infrastructuur en de stichting van sociale voorzieningen, zoals onderwijs, zorgt ervoor dat heden ten dage die identiteit onder druk komt te staan en het dus onwaarschijnlijk is dat er over enkele decennia in de binnenlanden van Espirito Santo nog een Zeeuws-Vlaams dialect wordt gesproken.

Voor de latere vestigingen geldt dat de Nederlandse identiteit het sterkst wordt beleefd in de coöperatief georganiseerde landbouwvestigingen en in mindere mate op de verspreide vestigingen, zoals Não Me Toque en de meeste spontane vestigingen van na 1970. De emigranten in deze vestigingen maken deel uit van een grotere gemeenschap van mensen met een uiteenlopende herkomst. In enkele vestigingen is sprake van enkele gemeenschappelijke  activiteiten, maar de infrastructuur die de vijf projectvestigingen kennen, ontbreekt.

In de vijf projectvestigingen zijn de emigranten en hun kinderen niet alleen sociaal-cultureel met elkaar verbonden, maar ook zijn zij economisch op elkaar aangewezen. Bovendien wordt het wij-gevoel versterkt door eigen kerken, winkels, sportvoorzieningen, scholen e.d. Tussen de coöperatieve landbouwvestigingen is bovendien een verschil waarneembaar tussen de katholieke Holambra’s en de protestants-christelijke kolonies in Paraná. Heden ten dage beroepen zij nog steeds Nederlandse dominees, terwijl de tijd dat het religieus leven op de Holambra’s bepaald werd door Nederlandse paters en zusters al enkele decennia achter ons ligt. Voor de Holambra’s geldt overigens dat al vanaf de jaren zeventig gemengde huwelijken tussen emigrantenkinderen en Brazilianen gemeengoed zijn geworden; in de protestants-christelijke groepsvestigingen ligt dit gezien het religieuze verschil gevoeliger. Ook de Nederlandse taal weet zich hierdoor beter te handhaven dan op de katholieke Holambra’s.

Voor de meeste Nederlandse groepsvestigingen geldt bovendien dat het sociaal-economisch succes een kloof gecreëerd heeft. De emigranten zijn vaak eigenaar van grote landbouwbedrijven, terwijl de Brazilianen als landarbeider of werknemer bij hen in dienst zijn. Pas met de komst van goedopgeleide Brazilaanse werknemers ontstond er een meer gelijkwaardige positie tussen de Nederlanders en een deel van de Braziliaanse bevolking. Het ligt in de verwachting dat deze kloof langzaam gedicht wordt. Toen ik 25 jaar geleden een jaar op Holambra I verbleef constateerde ik dat de oude generatie nog duidelijk Nederlands was, maar de tweede generatie een mengelmoes was van Nederlandse en Braziliaanse invloeden, een verschijnsel dat we in Nederland ook aantreffen bij de tweede generatie allochtonen.

Campos de Holambra
Campos de Holambra

Terwijl in spontane vestigingen de Nederlandse identiteit langzaamaan minder zichtbaar zal worden, is dit op de vijf projectvestigingen nog niet het geval. Integendeel, uit commerciële overwegingen wordt die identiteit juist opgepoetst. Mede aangespoord door Braziliaanse politici, worden de groepsvestigingen getransformeerd tot toeristische trekpleisters, waarbij ook Brazilianen zich een Nederlandse identiteit aanmeten. Het zou me niets verbazen als zij ook deelnemen aan het klompendansen en allerlei Nederlandse attributen, zoals Delfts blauw, klompen en molentjes verkopen. De Nederlandse identiteit wordt daarmee deel van de culturele diversiteit die de Braziliaanse samenleving kenmerkt.

Kerkelijke ontwikkelingen
Tot slot nog enkele opmerkingen over de Nederlandse protestantse inbreng in Brazilië. Carambeí, Castrolanda en Arapotí stonden aan de wieg van de Braziliaanse zusterkerk van de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Igrejas Evangelica Reformadas do Brasil (IER). Binnen het enorme land is het maar een kleine religieuze entiteit van 2500 lidmaten, die bovendien nauw gelieerd is aan de Nederlandse agrarische groepsvestigingen. Buiten deze vestigingen zijn er inmiddels enkele zendingskerken ontstaan.

De Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) kenden in Brazilië een heel bewogen geschiedenis. De in de jaren zeventig opgeheven nederzetting Monte Alegre nam zowel in de Braziliaanse samenleving als ook binnen de Nederlandse groepsvestigingen een geïsoleerde positie in. Aangezien de vrijmaking in Nederland nog vers in het geheugen lag, was aansluiting van hun kerk bij de IER niet aan de orde. De houding binnen de emigrantengroep tegenover integratie was ronduit negatief. Illustratief is waren de woorden van hun dominee Los: ‘Wie naar Brazilië emigreert, blijve Nederlander!’ De groep beschouwde zich als een op zichzelf staande gemeenschap, wier leden op elkaar waren aangewezen. Omgang met de inheemse bevolking werd niet mogelijk geacht. Net als de andere projectvestigingen heeft ook Monte Alegre eind jaren vijftig pogingen ondernomen om een vervolgnederzetting op te zetten. Begin jaren zeventig werd de kolonie zoals gezegd opgeheven. Van der Mast concludeerde in zijn studie over groepsmigraties dat deze groep emigranten het verkeerde land van vestiging heeft gekozen.

Kerk in Castrolanda

Bij de stichting van de Brasolândia in 1985 hebben de vrijgemaakte geloofsgenoten gekozen voor een meer open nederzetting temidden van de Braziliaanse bevolking. Ook de kerk die zij in 1991 gesticht hebben was minder geïsoleerd. Allereerst heeft men een Braziliaanse predikant aangesteld; bovendien heeft de kerk zich in 2002 aangesloten bij de Igreja Reformada do Brasil, een vrijgemaakt-gereformeerd kerkgenootschap, die het resultaat was van de zendingsactiviteiten van Nederlandse en Canadese zusterkerken in het noorden en en zuiden van Brazilië. Toch vormt ook de IRB met ongeveer 500 lidmaten een kleine geloofsgemeenschap die nog veel zendingswerk zal moeten verrichten om dieper te wortelen in de Braziliaanse samenleving.

Besluit
In het voorgaande heb ik willen aantonen dat integratie in de Braziliaanse samenleving afhankelijk is van drie factoren, namelijk de mate van geslotenheid van een groepsvestiging, de religieuze identiteit van de emigrantengroep en de sociaal-economische positie. Van geslotenheid is momenteel nauwelijks meer sprake, wel kan een combinatie van materiële welvaart en een afwijkende religieuze identiteit remmend werken op het integratieproces. Anderzijds biedt Brazilië voldoende ruimte voor uiteenlopende nationale en religieuze tradities. Het land is immers een toonbeeld van culturele diversiteit. Daarin is uit commerciële en toeristische overwegingen volop ruimte voor het oppoetsen van het Nederlandse karakter van de groepsvestigingen.

Deze bijdrage is een geactualiseerde versie van een lezing gehouden tijdens een studiedag van de Christelijke Emigratie Centrale op 24 april 2009 te Utrecht.

Bewaren

Bewaren

Bewaren