Op zaterdag 31 januari 2015 ging in Vlissingen de documentaire ‘Braziliaanse Koorts’ in première. De film, gemaakt door Arjan van Westen en Monique Schoutsen, werd mogelijk gemaakt door crowdfunding. Sinds de zomer van 2013 waren zij present op vele Zeeuwse jaarmarkten om geld bijeen te verzamelen om de film te kunnen maken. Van de benodigde 25.000 euro wisten zij aldus 22.000 euro bijeen te brengen. Enkele subsidies, zoals van Dutch Culture en OOS International, gaven de filmmakers het laatste zetje.
Het plan om de film over de Zeeuwse nazaten in Brazilië te maken is ontsproten aan het boek Op een dag zullen ze ons vinden van Ton Roos en Margje Eshuis. Roos en Eshuis waren in de jaren ’70 en ’80 in de deelstaat Espírito Santo werkzaam als zendingsmedewerkers. Zij kwamen in die tijd in contact met de inwoners van het dorpje Holanda, die bij nader inzien afstamden van landarbeiders uit Zeeuws-Vlaanderen, die rond 1860 waren geronseld voor een nieuwe toekomst in Brazilië. De Braziliaanse werkelijkheid bleek echter totaal anders te zijn dan ze werd voorgespiegeld. De omgeving van Holanda, maar ook andere locaties in Espírito Santo waar zich Zeeuwen hadden gevestigd, was echter moeilijk toegankelijk en amper geschikt voor landbouw. Bovendien ontbeerden de emigranten de vaardigheden om een bloeiend landbouwbedrijf op te zetten. Tot in de jaren twintig van de vorige eeuw was er nog contact met Nederland, waarna dit contact werd verbroken.
‘Braziliaanse Koorts’ volgt nauwgezet het ontstaan en de ontwikkeling van de Nederlandse gemeenschappen in Espírito Santo en het aangrenzende deel van de deelstaat Minas Gerais. De film bevat interviews met archivarissen, historici en journalisten in Zeeland en Brazilië, die de emigratie van de Zeeuwen nader verklaren. Vervolgens wordt ingezoomd op oudere nazaten, die nog steeds een Zeeuws-Vlaams dialect spreken, een erfenis van een langdurig isolement. De laatste decennia gaat het langzaamaan beter waardoor de invloed van de omliggende Braziliaanse samenleving groter is geworden en het dialect werd vervangen door het Portugees.
In het tweede deel van de film wordt ingezoomd op de herontdekking van de Zeeuwen. De filmmakers konden dankbaar gebruikmaken van super-8 films van Roos en Eshuis, om iets van de Zeeuwse gemeenschap in de jaren ’70 te laten zien. De herontdekking leidde direct ook vanuit Zeeland tot hulpacties, waarvan de resultaten op zijn minst discutabel waren. Alleen Zeeuwse nazaten hadden recht op hulp, terwijl hun niet-Zeeuwse buren niet mochten meeprofiteren. De hulpacties waren misschien wel goed bedoeld, maar weinig effectief. De Zeeuwse nazaten profiteerden meer van de economische voorspoed van Brazilië van de laatste decennia.
Arjan van Westen (midden) tijdens de première van Braziliaanse Koorts
In de film komt vrijwel elke historische episode in de geschiedenis van de Zeeuwen van Espírito Santo aan de orde. Zo ook, zoals gezegd de aanwezigheid van Roos en Eshuis, de hulpacties van de stichting Zeebra (Zeeland-Brazilië) en het onderzoek van de Zeeuws-Vlaamse antropoloog Frans Buysse. Dat eind jaren tachtig al een documentaire over Holanda werd gemaakt, blijft echter onvermeld. In deze documentaire uit de reeks ‘Hollander voor de eeuwigheid’ werd vooral ingezoomd op Holanda als gemeenschap en de wijze waarop de inwoners na 130 jaar hun ‘Hollandse’ identiteit beleefden. Vanwege de juridische problemen rond de filmmaker konden Van Westen en Schoutsen geen gebruik maken van deze oude documentaire. ‘Braziliaanse Koorts’ is daarentegen het werk van historici en vertelt op het filmdoek een geschiedenis. Aan het einde laten de filmmakers zien hoe de cirkel weer rond is. Zij portretteren een nazaat van de Zeeuwse landarbeiders die in 2003 in Brazilië werd geronseld met het verhaal dat in Nederland het geld voor het oprapen ligt. In Amstelveen ervaart zij op haar beurt wat het is om onder valse voorwendselen een nieuw bestaan te moeten opbouwen in een nieuw land, waar zij niet gewenst is en ook geen werk kan vinden en veroordeeld is tot een marginaal bestaan als illegaal.
‘Braziliaanse Koorts’ is een fascinerende documentaire geworden als eerbetoon aan de Zeeuwse emigranten die onder de belofte van een gouden toekomst terecht kwamen in bittere armoede. De filmmakers kwamen net op tijd. Over tien à vijftien jaar is er in Brazilië waarschijnlijk niemand meer te vinden die een Zeeuws-Vlaams dialect spreekt.
De DVD van Braziliaanse Koorts is te verkrijgen door 15 euro over te maken op NL06 RABO 0137776128 op naam van Kadekoorts (En vermeld uiteraard uw naam en adresgegevens)
In zijn derde brief aan het Indische weekblad De Bergcultures, welke op 22 januari 1938 in het blad verscheen, ging Roeland Vermeulen verder met zijn beschrijving van het leven op Carambeí. Hoewel hijzelf katholiek was en zijn dochter op een katholiek internaat in Ponta Grossa plaatste, was hij goed bevriend met de dominee van de kolonie, William Muller.
School, Kerk enz. De kinderen der kolonisten ontvangen het hoogstnoodige Nederlandsche onderwijs in een schooltje, dat door de kolonie zelf werd gebouwd. Als leerkrachten zijn aanwezig een hoofdonderwijzer uit Nederland [1], terwijl de echtgenoote van den meester in de rechten, die vroeger onderwijzeres te Amsterdam was, eveneens les geeft. De verplichte vakken in het Portugeesch worden door eene onderwijzeres met akte Portugeesch gegeven. Aangezien wij persoonlijk wat het onderwijs betreft hoogere eischen stellen, deden we ons dochtertje van acht jaar op een R.K.-internaat van Duitsche Zusters te Ponta Grossa. Zij zal daar zeker onder Duitsche en Braziliaansche meisjes van goede familie èn het Duitsch èn het Braziliaansch grondig leeren, hetgeen hier wel een vereischte is, vooral voor de jeugd, die hier haar carrière wil zoeken. Het is voor ons ouderen een groot inconvenient [ongemak], als men geen Braziliaansch spreekt of verstaat. Dat ondervindt men telkens, als men in de steden vertoeft. Op Carambehy komt van deze studie vrijwel niets, omdat uitsluitend Hollandsch gesproken wordt en men slechts sporadisch Brazilianen ontmoet, zoodat de gelegenheid om de taal te leeren spreken practisch niet bestaat. Het R.K.-internaat te Ponta Grossa heeft een uitstekende reputatie, het is van eerste standing en er wordt goed onderwijs gegeven. De totale verpleegkosten, inclusief schoolgelden, boeken, baden, muzieklessen enz. bedragen voor ons dochtertje maandelijks slechts f 20 totaal, hetgeen dus wel heel billijk is.
Het meerendeel, der Nederlandsche kolonisten·is aangesloten bij de Ned.-Herv. Kerk-gemeenschap. De kolonie bezit een eigen kerkje·en de godsdienstoefeningen worden geleid door Ds. Muller, een humaan en hulpvaardig mensch, die zijn volle energie aan de koloniebelangen geeft, en die dan ook de algeheele sympathie geniet van zijn gemeente. Zijn houding en standpunt tegenover de andersdenkenden zijn hoogst sympathiek. Ook zijn eega verdient en geniet alle achting en is hier zeer bemind. Als oud-verpleegster staat zij iedereen en, op elk uur van den dag bij en bewijst zij groote diensten aan het algemeen belang. De Heer en Mevrouw Muller zijn een groote stuwkracht en van onschatbare waarde voor deze kolonie en het is dan ook te hopen, dat zij hunne krachten en energie nog vele jaren aan het koloniebelang zullen blijven wijden.
Het is een zeer gelukkig verschijnsel, dat de kolonie èn door de school èn door de kerk haar Nederlandsch karakter zoo zuiver bewaard heeft en zeker ook in staat zal zijn dit te blijven doen. Verscheidene jongens en meisjes komen reeds op huwbaren leeftijd en het is een verheugend feit, dat in den laatsten tijd meer nieuw bloed in de kolonie is gekomen, daar de onderlinge huwelijken der oorspronkelijke kolonisten, die veelal familie van elkaar waren, op den duur degeneratie van het ras tot gevolg zouden hebben.
Opzet voor nieuwe kolonisten, transportmiddelen enz. Voor degenen, die van het landleven houden, is hier een rustig en tevreden bestaan te vinden, te meer, daar het klimaat zoo gezond is. Malaria noch mijnwormziekte of gele koorts komen hier voor. Wel wordt men hier in den zomer door zandvlooien geplaagd. Deze onaangename diertjes hebben de onhebbelijke gewoonte in de huid der voeten, liefst vlak bij of onder de nagels te dringen en daar hun eitjes te leggen. Gelukkig zijn ze er gemakkelijk uit te halen en krijgt men daarin snel de noodige routine. Door het dragen van hooge laarzen en het dagelijks controleeren der voeten kan men deze plaag tot een minimum beperken. Zoodra het kouder begint te worden verdwijnen de vlooien vanzelf.
Het beste transportmiddel in de kolonie is “paard” of “paard en wagen”. De kolonisten zijn in doorsnee uitstekende ruiters en kleine jongens en meisjes van 7 à 8 jaar rijden als volleerde circusartiesten. Zooals reeds werd beschreven is het land een mooi heuvelachtig grasland, afgewisseld door vlakten en doorsneden met vele grootere en kleine rivieren, waarlangs bosch groeit. De vergezichten zijn schitterend en de zonsondergang bij bewolkten hemel is inderdaad uniek.
De ervaring heeft geleerd, dat ca 50 ha voor een veehouder, die intensief wil werken (d.w.z. met aanleg van kunstweiden, voldoende bouwland voor maïs e.d., benevens groenvoer, boomgaard, groentetuin, aardappelenverbouw, pluim- en kleinvee o.a.) volkomen voldoende zijn. De werkkrachten zijn hier duur en schaarsch, vooral in vergelijking tot de normale uitgaven voor levensonderhoud. Men betaalt hier voor een boerenknecht met vrouw 300 milreis per maand, doch men is tevens verplicht voor deze menschen een eenvoudige woning te bouwen, welke op circa 4 à 5 conto’s komt te staan. Het aanbod is uiterst gering en men dient tevreden te zijn met hetgeen men krijgen kan. Dagloonen bedragen hier 10 milreis per dag. Dagelijks slaken we dan ook de verzuchting: “hadden we maar een paar onzer trouwe Javaantjes ter beschikking” en inderdaad . denken we met heimwee terug aan deze gewillige en vlijtige arbeidskrachten. Iedereen, die hier vooruit wil komen, moet zelf meewerken, zoowel de Heer als de Vrouw des huizes en dit is voor ons oud-Indischgasten wel een tegenstelling met de groote verwennerij in Indië.
Het leven hier heeft echter zijn groote bekoring en men went snel aan deze nieuwe leefwijze, welke geheel op Noord-Amerikaansche wijze is ingericht. De heerlijke “vrijheid”, welke men hier geniet, vergoedt zooveel, dat men de inconveniënten van het nieuwe bestaan gaarne op den koop toe neemt. Families met groote gezinnen zijn hier zeker op hun plaats, daar zoons en dochters door de personeelsschaarschte van groote waarde zijn. De oudste kolonisten-families tellen meestal 9 à 12 kinderen en zelfs meer en dat is in deze omgeving zeer normaal. De onderlinge samenleving is gezellig en men houdt op zijn tijd van een pretje. We maakten hier een picnic mede, waaraan oud en jong deelnamen en men amuseerde zich kostelijk.
Het Kerstfeest in de Kerk werd door oud en jong op eenvoudige, doch waardige wijze gevierd en wij hebben slechts bewondering voor hetgeen de promotors van dit mooie feest met bescheiden middelen bereikt hebben. De organisatie liet niets te wenschen over. Ook de a.s. groote gebeurtenis in ons Koninklijk Huis zal hier feestelijk worden gevierd [2]. Een feestcommissie is reeds doende het feest-programma voor te bereiden en als straks in het Moederland en in Ned.-Oost- en -West-Indië feest gevierd wordt, zal het handjevol oprechte Hollanders hier in de binnenlanden van Zuid-Brazilië zeker niet nalaten hunne beste wenschen uit te spreken en mee te jubelen ter eere der beminde Prinses en haar kindje…
Behalve de veeteelt en landbouw kunnen hier m.i. de varkensteelt, aardappelen en graangewassen en mogelijk ook de ricinuspittencultuur loonend beproefd worden. Daar de kunstmest vrijgesteld is van invoerrechten, is hij hier billijk te krijgen.
Belastingen en contributies Wat belastingbetalen betreft, is het hier een dorado. We betalen hier geen andere directe belastingen dan uitsluitend grondbelasting, t.w. 300 reis (d.w.z. ± 4 Hollandsche centen) per ha grondbezit. That is all! Na onze ervaringen in Nederland en Ned.-Indië dus inderdaad een land van belofte.
Noten.
[1] Keimpe van der Meer.
[2] Vermeulen doelde hier op de a.s. bevalling van kroonprinses Juliana. Op 31 januari 1938 werd haar dochter prinses Beatrix geboren.
150 jaar groepsmigratie tussen integratie en identiteit
Over de Nederlandse groepsmigratie is in de afgelopen decennia al veel literatuur verschenen. Zowel historici – waaronder ikzelf -, antropologen, sociologen, landbouwkundigen en geografen hebben dit verschijnsel dat zich nergens anders in die omvang heeft voorgedan, aan een serieuze studie onderworpen. Bovendien hebben ook de emigranten zelf hun geschiedenis te boek gesteld en zijn er ook enkele journalistieke werken over de Nederlandse groepsvestigingen verschenen.
Opvallend is dat er nauwelijks pogingen ondernomen zijn voor een integrale benadering van de Nederlandse groepsmigratie naar Brazilië. Het boek Praktijk en patroon van recente Nederlandse groepsmigraties van Willem van der Mast is een uitzondering, maar dateert alweer van 1963. Ook Kees Wijnen’s rapport De Nederlandse agrarische groepsvestigingen in Brazilië uit 2001 is een integrale studie, maar focust zich vrijwel uitsluitend op landbouwkundige ontwikkelingen. Alle andere studies hebben in de regel één of enkele groepsvestigingen tot studieobject. Inmiddels is de omvangrijke reeks boeken verder verrijkt met nieuwe werken over Carambeí, Gonçalves Junior, Holambra I en Campos de Holambra (Holambra II). Hoewel nieuw onderzoek in Nederland en in Brazilië meer licht zal werpen op de afzonderlijke groepsvestigingen en ongetwijfeld ‘untold stories’ aan het licht zal brengen, is er alle aanleiding om een geïntegreerde geschiedschrijving van de Nederlandse groepsmigratie naar Brazilië te entameren. In het navolgende wil ik daarvoor een korte opzet schetsen aan de hand van reeds verschenen literatuur. Daarna zal ik mijn bijdrage afsluiten met enkele opmerkingen over de integratie van de Nederlandse groepsvestigingen in de Braziliaanse samenleving.
De geschiedenis van de Nederlandse emigratie naar Brazilië sinds de onafhankelijkheid in 1822 omvat drie fasen:
Groepsmigratie als resultaat van het opereren van Braziliaanse propagandacommissies in Nederland (1858-1940).
Georganiseerde groepsmigratie als resultaat van nauwe samenwerking tussen Nederlandse en Braziliaanse overheden (1940-1970).
Spontane vestiging (1970-heden).
1858-1940 De eerste fase begint in 1856 als vanuit de deelstaat Espírito Santo de Associação Central de Colonização (ACC) met behulp van het emigratiekantoor Steinmann & Co uit Antwerpen inschakelde om propaganda te maken voor nieuwe landbouwkolonies. Met beloftes van een vrije overtocht en een stuk grond tegen aantrekkelijke voorwaarden werden tussen 1858 en 1862 Zeeuwse landarbeiders naar Brazilië gelokt. Van enkele vestigingen in Espirito Santo zijn 150 jaar na dato amper sporen van Nederlandse aanwezigheid terug te vinden. De betrokken families zijn óf verder getrokken of volkomen geassimileerd en hoogstens herkenbaar aan verbraziliaanste achternamen. Alleen de kolonie Holanda, waar zich nazaten van emigranten van emigranten uit Zeeuws-Vlaanderen bevinden, heeft de tand des tijds weten te doorstaan. De groep wist amper het niveau van zelfvoorziening te ontstijgen en wist wonderwel zijn Nederlandse identiteit te handhaven. Heden ten dage spreken nog enkele nazaten een Zeeuws-Vlaams dialect. Hun lotgevallen zijn in 2008 opgetekend door Ton Roos en Margje Eshuis onder de titel Op een dag zullen ze ons vinden.
In 1908 kwam een nieuwe propagandacommissie – ditmaal opgezet door de Braziliaanse federale overheid ‑ met vergelijkbare verhalen naar Europa en wist in de periode 1908-1910 ruim tweeduizend Nederlandse emigranten naar Brazilië te lokken. De emigratie werd bovendien gestimuleerd door de geregelde bootdienst die de Hollandsche Lloyd net begonnen was met bestemming Zuid-Amerika. De emigranten vestigden zich in de centrale deelstaat Minas Gerais en de twee zuidelijke deelstaten Rio Grande do Sul en Paraná. De bekendste nederzetting waar Nederlandse emigranten zich vestigden was Gonçalves Junior in de deelstaat Paraná. De berichten over misstanden in de kolonies waren voor de Nederlandse regering aanleiding om ongeveer 1000 emigranten te repatriëren. Voor veel emigranten kwam dit te laat. Zij waren al door ziekten en slechte voeding gestorven en van het opzetten van een eigen landbouwbedrijf kwam meestal niets terecht in een nog onontgonnen en geïsoleerd gebied. Gonçalves Junior kreeg bij de Nederlandse emigranten de dubieuze naam ‘het vrouwenkerkhof’. Over deze emigratiegolf publiceerden Ruth en Willem Kiewiet uit Carambeí in 2011 een rijk geïllustreerd boek.
De stichting van Carambeí vloeide voort uit het mislukken van Gonçalves Junoir. Enkele families, aangevuld met nieuwkomers uit het Zuidhollandsche ’s-Gravendeel en de Haarlemmermeer, begonnen in 1911 een nieuwe vestiging op grond die voor hen beschikbaar was gesteld door de ‘Brasil Railway Company’. Carambeí, door Kees Wijnen gerekend tot de projectvestigingen, was van oorsprong een spontane vestiging, die door zijn homogene karakter – de meeste emigranten waren van gereformeerde komaf en hebben een eigen kerk, eigen scholen en later ook een coöperatie gesticht – na 1945 werd gerekend tot de grote Nederlandse landbouwkolonies.
1940-1970 De tweede fase van de Nederlandse emigratie naar Brazilië begint na 1945 als kerkelijke en maatschappelijke groeperingen in Nederland op zoek gaan naar mogelijkheden voor groepsvestigingen. De katholieken waren de eersten die hierin slaagden met de stichting van Holambra I in 1948 in de deelstaat São Paulo. Gereformeerde boeren uit Noord-Nederland, mede geholpen door de Christelijke Emigratie Centrale en de bestaande kolonie Carambeí volgden in 1951 met de stichting van Castrolanda op circa 35 kilometer afstand van Carambeí. In beide projectvestigingen vormde naast de kerk de door hen opgerichte coöperatie het middelpunt van de gemeenschap. In 1960 werd vanuit Carambeí en Castolanda een vervolgnederzetting opgezet nabij Arapotí, waar zich ook nieuwe emigranten uit Nederland vestigden. Dit gebeurde nog hetzelfde jaar ook vanuit Holambra I, wat leidde tot de stichting van Holambra II.
Eén projectvestiging komt amper meer ter sprake en dat ligt vooral aan het feit dat deze in het begin van de jaren zeventig is opgeheven. In 1949 stichtte een groep vrijgemaakt-gereformeerde boeren in de deelstaat Paraná de groepsvestiging Monte Alegre. De emigranten hadden de grond die zij bewerkten niet in eigendom en moesten toen de papierfirma Klabín de pacht opzegde, de kolonie verlaten. Pogingen om een nieuwe vestigingsplaats te vinden liepen op niets uit, waarna de groep zich gedwongen zag terug te keren naar Nederland. Ook de lotgevallen van deze emigranten vragen om serieus historisch onderzoek.
Molen “Povos Unidos”, Holambra.
Ook in deze tweede fase was sprake van spontane vestiging. Deze kwamen voort uit de interne moeilijkheden die Holambra I in de eerste tien jaar heeft moeten doorstaan. Een grote groep vestigde zich tussen 1951 en 1953 in Rio Grande do Sul in de nabijheid van Não Me Toque. Een deel van de emigranten keerde later terug, terwijl anderen een grote materiële welvaart wisten te realiseren. Van grote onderlinge samenhang was geen sprake. Met een coöperatie hadden ze slechte ervaring. In 1953 vestigde zich een kleine groep voormalige katholieke Holambra-boeren zich in Tronco, in de nabijheid van Carambeí en Castrolanda terwijl in 1959 een groep zich in het kustgebied van de zuidelijke deelstaat Santa Catarina vestigde.
1970-heden Na 1970 begon een nieuwe fase van spontane vestiging. Hier ging het om boeren die verspreid in de nabijheid van een stad bedrijven stichten. Ze kenden in de regel weinig of geen gemeenschappelijke verenigingen of instellingen. Vaak zijn het kinderen van emigranten in de oudere groepsvestigingen die hun vleugels uitslaan, soms aangevuld met nieuwe emigranten. De oudste van dit type vestigingen waren Maracajú in de deelstaat Mato Grosso do Sul en Paracatú in Minas Gerais, beide opgericht in 1972. In 1985 volgden Rio Verde in de deelstaat Goias en Brasolândia in de deelstaat Minas Gerais, en in 1995 Balsas in de noordelijke deelstaat Maranhão. De groep boeren van Nederlandse komaf in Maracajú kent een gemengde komaf. Hierbij waren emigrantenkinderen betrokken uit zowel Não Me Toque, de Paraná-kolonies en de Holambra’s. Paracatú werd opgezet vanuit Não Me Toque. In Rio Verde vestigden zich emigrantenkinderen uit de beide Holambra’s terwijl in bij de vestiging Balsas emigranten uit Carambeí, Castrolanda en Arapotí waren betrokken. De vestiging Brasolândia (Unaí) verdient bijzondere aandacht, omdat het hier gaat om een groep vrijgemaakt-gereformeerden, waaronder familieleden en kennissen van de groep emigranten die eerder gevestigd waren in de opgeheven nederzetting Monte Alegre.
Vergelijking Door in plaats van geschiedenissen te schrijven van afzonderlijke groepsvestigingen of uit te gaan van de religieuze gezindheid van groepsvestigingen – dus alleen een geschiedenis van de protestantse vestigingen in Paraná of de katholieke Holambra’s in de deelstaat São Paulo, ontbreekt de mogelijkheid om vergelijkingen te maken tussen nederzettingen die in dezelfde periode zijn ontstaan en die desalniettemin een andere ontwikkeling hebben doorgemaakt. Zelf heb ik 25 jaar geleden onderzoek gedaan naar de bewogen ontstaansgeschiedenis van Holambra I. Castrolanda werd in dezelfde tijd gesticht maar is interne scheuringen bespaard gebleven. Ligt dit in de verschillen in aanpak van de selectie van emigranten, de homogeniteit van de groep of speelde de factor religie hierin een doorslaggevende rol? Feit is wel dat in beide groepsvestigingen sprake was van aanvangsmoeilijkheden, waarbij Castrolanda kon steunen op kennis, ervaring en financiële ondersteuning van Carambeí. Ook de ontwikkelingen in Arapotí en Holambra II lenen zich voor een vergelijking.
Integratie en identiteit De wijze waarop een groepsvestiging was georganiseerd, de sociaal-economische status en ook vooral de kerkelijke denominatie van de emigranten waren in belangrijke mate bepalend voor de integratie in de Braziliaanse samenleving. Het sociaal-economische isolement stelde de nazaten van de Zeeuwse emigranten in Holanda, Espirito Santo in staat hun Nederlandse identiteit na zes generaties in stand te houden. De verbetering van de infrastructuur en de stichting van sociale voorzieningen, zoals onderwijs, zorgt ervoor dat heden ten dage die identiteit onder druk komt te staan en het dus onwaarschijnlijk is dat er over enkele decennia in de binnenlanden van Espirito Santo nog een Zeeuws-Vlaams dialect wordt gesproken.
Voor de latere vestigingen geldt dat de Nederlandse identiteit het sterkst wordt beleefd in de coöperatief georganiseerde landbouwvestigingen en in mindere mate op de verspreide vestigingen, zoals Não Me Toque en de meeste spontane vestigingen van na 1970. De emigranten in deze vestigingen maken deel uit van een grotere gemeenschap van mensen met een uiteenlopende herkomst. In enkele vestigingen is sprake van enkele gemeenschappelijke activiteiten, maar de infrastructuur die de vijf projectvestigingen kennen, ontbreekt.
In de vijf projectvestigingen zijn de emigranten en hun kinderen niet alleen sociaal-cultureel met elkaar verbonden, maar ook zijn zij economisch op elkaar aangewezen. Bovendien wordt het wij-gevoel versterkt door eigen kerken, winkels, sportvoorzieningen, scholen e.d. Tussen de coöperatieve landbouwvestigingen is bovendien een verschil waarneembaar tussen de katholieke Holambra’s en de protestants-christelijke kolonies in Paraná. Heden ten dage beroepen zij nog steeds Nederlandse dominees, terwijl de tijd dat het religieus leven op de Holambra’s bepaald werd door Nederlandse paters en zusters al enkele decennia achter ons ligt. Voor de Holambra’s geldt overigens dat al vanaf de jaren zeventig gemengde huwelijken tussen emigrantenkinderen en Brazilianen gemeengoed zijn geworden; in de protestants-christelijke groepsvestigingen ligt dit gezien het religieuze verschil gevoeliger. Ook de Nederlandse taal weet zich hierdoor beter te handhaven dan op de katholieke Holambra’s.
Voor de meeste Nederlandse groepsvestigingen geldt bovendien dat het sociaal-economisch succes een kloof gecreëerd heeft. De emigranten zijn vaak eigenaar van grote landbouwbedrijven, terwijl de Brazilianen als landarbeider of werknemer bij hen in dienst zijn. Pas met de komst van goedopgeleide Brazilaanse werknemers ontstond er een meer gelijkwaardige positie tussen de Nederlanders en een deel van de Braziliaanse bevolking. Het ligt in de verwachting dat deze kloof langzaam gedicht wordt. Toen ik 25 jaar geleden een jaar op Holambra I verbleef constateerde ik dat de oude generatie nog duidelijk Nederlands was, maar de tweede generatie een mengelmoes was van Nederlandse en Braziliaanse invloeden, een verschijnsel dat we in Nederland ook aantreffen bij de tweede generatie allochtonen.
Campos de Holambra
Terwijl in spontane vestigingen de Nederlandse identiteit langzaamaan minder zichtbaar zal worden, is dit op de vijf projectvestigingen nog niet het geval. Integendeel, uit commerciële overwegingen wordt die identiteit juist opgepoetst. Mede aangespoord door Braziliaanse politici, worden de groepsvestigingen getransformeerd tot toeristische trekpleisters, waarbij ook Brazilianen zich een Nederlandse identiteit aanmeten. Het zou me niets verbazen als zij ook deelnemen aan het klompendansen en allerlei Nederlandse attributen, zoals Delfts blauw, klompen en molentjes verkopen. De Nederlandse identiteit wordt daarmee deel van de culturele diversiteit die de Braziliaanse samenleving kenmerkt.
Kerkelijke ontwikkelingen Tot slot nog enkele opmerkingen over de Nederlandse protestantse inbreng in Brazilië. Carambeí, Castrolanda en Arapotí stonden aan de wieg van de Braziliaanse zusterkerk van de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Igrejas Evangelica Reformadas do Brasil (IER). Binnen het enorme land is het maar een kleine religieuze entiteit van 2500 lidmaten, die bovendien nauw gelieerd is aan de Nederlandse agrarische groepsvestigingen. Buiten deze vestigingen zijn er inmiddels enkele zendingskerken ontstaan.
De Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) kenden in Brazilië een heel bewogen geschiedenis. De in de jaren zeventig opgeheven nederzetting Monte Alegre nam zowel in de Braziliaanse samenleving als ook binnen de Nederlandse groepsvestigingen een geïsoleerde positie in. Aangezien de vrijmaking in Nederland nog vers in het geheugen lag, was aansluiting van hun kerk bij de IER niet aan de orde. De houding binnen de emigrantengroep tegenover integratie was ronduit negatief. Illustratief is waren de woorden van hun dominee Los: ‘Wie naar Brazilië emigreert, blijve Nederlander!’ De groep beschouwde zich als een op zichzelf staande gemeenschap, wier leden op elkaar waren aangewezen. Omgang met de inheemse bevolking werd niet mogelijk geacht. Net als de andere projectvestigingen heeft ook Monte Alegre eind jaren vijftig pogingen ondernomen om een vervolgnederzetting op te zetten. Begin jaren zeventig werd de kolonie zoals gezegd opgeheven. Van der Mast concludeerde in zijn studie over groepsmigraties dat deze groep emigranten het verkeerde land van vestiging heeft gekozen.
Kerk in Castrolanda
Bij de stichting van de Brasolândia in 1985 hebben de vrijgemaakte geloofsgenoten gekozen voor een meer open nederzetting temidden van de Braziliaanse bevolking. Ook de kerk die zij in 1991 gesticht hebben was minder geïsoleerd. Allereerst heeft men een Braziliaanse predikant aangesteld; bovendien heeft de kerk zich in 2002 aangesloten bij de Igreja Reformada do Brasil, een vrijgemaakt-gereformeerd kerkgenootschap, die het resultaat was van de zendingsactiviteiten van Nederlandse en Canadese zusterkerken in het noorden en en zuiden van Brazilië. Toch vormt ook de IRB met ongeveer 500 lidmaten een kleine geloofsgemeenschap die nog veel zendingswerk zal moeten verrichten om dieper te wortelen in de Braziliaanse samenleving.
Besluit In het voorgaande heb ik willen aantonen dat integratie in de Braziliaanse samenleving afhankelijk is van drie factoren, namelijk de mate van geslotenheid van een groepsvestiging, de religieuze identiteit van de emigrantengroep en de sociaal-economische positie. Van geslotenheid is momenteel nauwelijks meer sprake, wel kan een combinatie van materiële welvaart en een afwijkende religieuze identiteit remmend werken op het integratieproces. Anderzijds biedt Brazilië voldoende ruimte voor uiteenlopende nationale en religieuze tradities. Het land is immers een toonbeeld van culturele diversiteit. Daarin is uit commerciële en toeristische overwegingen volop ruimte voor het oppoetsen van het Nederlandse karakter van de groepsvestigingen.
Deze bijdrage is een geactualiseerde versie van een lezing gehouden tijdens een studiedag van de Christelijke Emigratie Centrale op 24 april 2009 te Utrecht.