Ongemotiveerd optimisme?

Een week na het geruchtmakende artikel van Sjef van den Besselaar in De Nieuwe Eeuw van 23 februari 1952 publiceerde De Linie opnieuw een artikel over de “omstreden” Fazenda Ribeirão. Volgens het blad had De Nieuwe Eeuw er beter aan gedaan om vóór publicatie van een verstrekkend artikel als dat van Van den Besselaar een eigen onderzoek in te stellen, ‘gelijk wij dat ook gedaan hebben’. Op basis van dit onderzoek meent De Linie een meer optimistisch geluid te moeten laten horen: ‘Daar zullen wij dus onze redenen voor gehad hebben. Mocht De Nieuwe Eeuw dit nadere onderzoek alsnog willen instellen, dan kunnen wij namen en adressen geven van critische onderzoekers, die de laatste twee maanden de fazenda bezocht hebben.’

Zo bezocht in januari 1952 een delegatie van Carambeí de kolonie. Deze heren waren nogal te spreken over hun bevindingen. Plannen die men in Carambeí had (bv. inzake de handel met de Brazilianen en de wijze van groenbemesting) werden in Ribeirão al toegepast. Een andere informant die De Linie opvoerde was pater Theodulf van der Sterren ss.cc. uit de Fazenda Tres Poços (Pinheiral RJ). Hij schreef: ‘Mijn geloofsbrieven zijn de volgende: een persoonlijk bezoek gedurende de eerste 14 dagen van januari 1952 – gesprekken met de leiders en met tientallen boeren – gesprekken met tegenstanders en afkammers – een helemaal niet oppervlakkige studie van het nieuwe contract dat zoveel stof heeft opgeworpen – om niet te spreken van de lopende berichten in kranten en brieven die ik sinds de stichting verzameld heb.

In zijn brief zette Van der Sterren – aldus De Linie – uitvoerig uiteen, hoe hij gesproken had met vele boeren die in het begin tegen het nieuwe contract waren, dat zij moesten sluiten. ‘Zij beginnen nu echter in te zien, dat dit contract een juiste oplossing brengt van de gerezen economische moeilijkheden.’ Hij besloot zijn lange brief als volgt: ‘In Ribeirão hebben de mensen, zoals op de hele wereld, hun sociale deugden en ondeugden. Zij zijn en blijven gewone mensen. Daar wil ik mee zeggen (om niet te spreken over hun levenspeil en woning enz., wat allemaal ver uitsteekt boven de Braziliaan en zeker ook ver boven menige emigrant), dat ze samen een echt Hollands dorp vormen, waar naast de gezamenlijke leut ook de wrijvingen bestaan. Er wordt gepraat over vriendjespolitiek, hoge salarissen van de bazen, smokkelen van sommige leden enz. Van dit alles is wat waar – waar is het niet waar?! Maar als men zijn opinie ging bouwen op deze feiten en feitjes, dan moet men op zoek gaan naar een aards paradijs en na het gevonden te hebben, zou men Ribeirão kunnen veroordelen als niet helemaal overeenstemmend met dat model. Alles bij elkaar heb ik dus een gunstig idee over de veel besproken Fazenda Ribeirão… en ik neem het op tegen iedere buitenstaander of “weggelopene” van de fazenda, mijn opinie te verdedigen.’

De Linie besloot zijn vervolgartikel aldus: ‘Dit zijn enige grepen uit ons dossier, die de weg naar een onderzoek voldoende aangeven. Wij menen dan ook te kunnen blijven bij de conclusie, die wij in ons vorig artikel trokken: ‘Men moge er van overtuigd zijn, dat de komende periode van consolidering en uitbouw, waarin tijdelijk de overkomst van nieuwe emigranten terecht stopgezet is, bewijzen zal dat op de fazenda pionierswerk van groot formaat verzet is. Houdt men daarginds de beschikking over voldoende overbruggingsmiddelen, dat wil zeggen, daadwerkelijke steun vanuit het vaderland, dan zal de eerste periode van 5 jaar eindigen met resultaten, die het bestaansrecht der “omstreden” Fazenda Ribeirão volledig bewijzen.’

 


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *