Het vertrek van het eerste contingent emigranten naar de Fazenda Ribeirão in december 1948 trok veel aandacht in de Nederlandse pers. Elke krant had wel zijn eigen invalshoek om er over te schrijven. Het Twentse dagblad Tubantia ging ook op de Algenib kijken en sprak met de Achterhoekse emigranten.
Tag: Diessen
De Westrik verruild voor de fazenda
In 2007 publiceerde Ad Reijrink een uitvoerig artikel in “Hers en Geens dur Diessen” over de wederwaardigheden van de geëmigreerde dorpsgenoten in Brazilië. Dit zette de journalist Ton de Jong aan om een inventarisatie te maken van de emigranten die vanuit het naburige Hilvarenbeek vertrokken. In het heemkundetijdschrift “Tussen Paradijs en Toekomst” van augustus 2015 publiceerde hij hierover het volgende artikel.
Honderden Diessenaren en Bekenaren hebben door de eeuwen heen hun koffers of reiskist gepakt en zijn voorgoed naar elders vertrokken. Zij monsterden zich aan op een schip van de VOC, trokken naar onder meer Engeland, Italië en Amerika, traden in bij een orde of congregatie die hen naar de missie stuurde, vochten in vreemde legers en bleven na gedane strijd daar wonen. Na de Tweede Wereldoorlog vond vanuit Nederland een landverhuizing van 375.000 Nederlanders plaats naar Canada, Frankrijk, Australië en Brazilië. Het nog steeds bestaande Hollandse emigrantendorp Holambra was in die jaren een begrip. Commissaris van de Koningin Jan de Quay wierp zich op als een groot pleitbezorger van de nieuwe woongemeenschap die geschoeid was op coöperatieve grondslag. De rooms-katholieke kerk en de NCB maakten er reclame voor. Emigratie was een oplossing voor het tekort aan boerderijen en landbouwgrond voor de vele boerenzonen. Toch waren het niet alleen boeren die vertrokken. meer “De Westrik verruild voor de fazenda”
De zeereis met de Algenib
Op 19 december 1948 vertrok de eerste grote groep emigranten met de ms Algenib naar Brazilië om zich te vestigen op de Fazenda Ribeirão, ofwel Holambra. Onder de reizigers bevond zich ook de familie Teunissen uit Diessen. Onlangs ontving op mijn website een bericht van Ans Peijnenburg. Haar vader was bevriend met Gerrit Teunissen, de oudste zoon van de familie. Gerrit Teunissen, die helaas in 1950 op Holambra is verdronken, schreef aan de familie Peijnenburg een verslag van de zeereis, die ik hieronder publiceer. Later stuurden de zussen van Gerrit vanuit Não Me Toque brieven naar Nederland met daarin de belevenissen van de familie. Ans zou graag deze brieven willen overdragen aan de familie Teunissen. Naar verluidt zou één van de dochters Zus (Rika) in Nederland wonen. Indien u meer weet, laat dan een bericht achter op het reactieformulier.
Nieuwjaarswens uit Brazilië
Om na te gaan hoe emigranten de beginjaren van hun verblijf in het nieuwe vaderland hebben ervaren is zijn brieven een onmisbare bron. Voor mijn collega-onderzoeker Renate Stapelbroek zijn naast interviews met teruggekeerde emigranten een onmisbare bron voor haar onderzoek naar de retourmigratie uit Brazilië. Sinds enkele jaren vormen zij de basis voor haar weblog tanterika.nl. Ook in lokale kranten komen we brieven van emigranten tegen. Van Jac. van Riel uit Diessen was bekend dat hij diverse brieven heeft geschreven naar het weekblad de Hilverbode, dat verscheen in Hilvarenbeek en omgeving. Met deze kennis reisde ik onlangs af naar het Regionaal Archief in Tilburg om dit blad in te zien. Helaas bleek het blad in de cruciale jaren 1948-1956 slechts incidenteel bewaard te zijn gebleven. Ik trof slechts één brief aan uit 1950. Van Riel woonde toen nog met zijn gezin in Holambra en was nog positief gestemd over de toekomst ter plaatse. Hieronder zijn nieuwjaarswens voor het cruciale jaar 1951.
Campinas, 1 nov. 1950.
Op het ogenblik is het bij U winter maar hier wordt er volop geploegd en gezaaid met de gemeenschapswerktuigen, want de zaaitijd is er reeds. Vele H.A. maïs, rijst, bruine bonen, mecoena en graszaden zijn er al gezaaid. Het voorjaar is bijna 2 maanden vroeger dan ’t vorig jaar vanwege de veel vroegere regenval. Gras voor het vee is er volop. Dit is een belangrijk voordeel daar we eerst alles bij moesten kopen, zowel hooi als krachtvoer. Maar daar heeft het dit jaar niet aan ontbroken, en het heeft ook zijn nuttig effect wel gehad. Zo treurig als het in den beginne met het vee gesteld was, zo goed gaat het nu. De oorzaak lag niet op de eerste plaats bij het vee, maar was het gebrek aan krachtvoer en verzorging. Stervend van uitputting sukkelden er vele rond over de fazenda geplaagd door duizenden en nog eens duizenden carpatten, soms zelfs zo, dat men geen speld kon steken tussen de carpatten door. Deze diertjes zuigen bloed. U kunt wel begrijpen in hoe weinige dagen er zo’n rund aan moet zonder weerstand van binnen. Nu staan de dieren voor het merendeel op stal of komen tenminste elke dag een korte tijd op stal, en worden goed bijgevoerd en verzorgd. Er komen nu nog maar weinig sterfgevallen voor en de productie is meer dan verdubbeld. Ook de kalveren zijn bij de geboorte veel stugger. Meerdere verse vaarzen brengen het tot aan of over de 20 L. melk per dag en per dier, tegen het vorig jaar 4 of 4 L.
Ook wat de bevolking in het algemeen betreft gaat het zeer goed. Tenminste met de gezondheid. Toch al meer dan drie jaren is het pionieren aan de gang en onze bevolking loopt al tegen de duizend en tot nog toe is er geen enkel sterfgeval voorgekomen, behoudens een paar pasgeborenen. Dit is toch wel de zegen van de Heer. Ook hebben we voor enige maanden geleden de gebr. Geurtsen in ons midden gekregen. Deze vertegenwoordiging is voor ons van het grootste belang. Het zijn sterk organisatorische mensen en ook zeer zakelijk. Deze behartigen de algemene bedrijfsvoering met de heer Miltenburg. 28 Zelfstandigen zijn op 1 sept. gestart in hoofdzaak met kippen en varkens en gemiddeld een paar Hollandse koeien en een pink. Deze zijn van de beste dieren gekozen welke op de fazenda zijn, benevens ook nog 60 stuks voor een fokbedrijf, 125 dieren worden hiervoor uitgezocht. Deze mogen niet buiten de fazenda verkocht worden en zullen de grondslag vormen voor de veestapel. Nu we 28 zelfstandige boeren hebben zullen we ook op de akkers gauw verschil van resultaat zien. De eerste jaren zal het veel proeven nemen zijn, de een zal gelukken en een ander mislukken al door de omstandigheden van nu nog onbekende oorzaken, maar we zullen trachten de hoofden koel te houden en de harten strijdvaardig.
Ook op godsdienstig gebied gaat het goed. Onze kerk wordt of is al reeds te klein, en deze week hopen er weer 50 mannen op onze fazenda te arriveren. De ontwikkeling gaat door voor jong en oud. Aan ontspanning ontbreekt het niet, vooral de voet- en handbal wordt sterk beoefend zowel buiten als binnen de fazenda. Ook denkt men aan de ontspanning voor ouderen, die moeten ook hun aandeel hebben, al is het dan maar voorlopig ’n gezellig zitje met een potje bier, biljart, kaartje leggen, beugelbaan enz. enz., al naar gelang de streek der afkomst meebrengt. Ook de huishouding kan in haar behoeften heel goed voorzien. De winkel verkocht in de maand augustus voor een bedrag van 112.289 cruzeiros of f. 22.455. Dit is toch nog een aardig bedrag voor kruidenierswaren. Zo leven we dan hoopvol voor de toekomst in Brazilië. Dat God zijn zegen mag blijven schenken aan al onze ondernemingen. Dat onze arbeid vruchtbaar mag zijn voor Kerk en maatschappij. Ik breng U de welgemeende groeten over van onze oud-Diessenaren hier in Brazilië. En nu danken wij allen, die hebben bijgedragen om ons op de hoogte te houden van het leven en werken van ons onvergetelijk Diessen. Wij zouden het zeer op prijs stellen op een of andere wijze op de hoogte contact te blijven houden. De beste wensen voor de gehele bevolking van Diessen, vooral de Zeer Eerw. Pastoor, Burgemeester en Mevrouw, de Eerw. Overste en alle Zusters. Van harte een Zalig Nieuwjaar voor allen.
Jac. van Riel
Verschenen in De Hilverbode, 30 december 1950
‘Het weer is alle dagen even mooi’
Een belangrijke bron om na te gaan hoe emigranten hun eerste jaren op Holambra hebben ervaren en hoe zij aankeken tegen de interne problemen tijdens de eerste jaren, waren de brieven die zij naar het thuisfront schreven. Deze brieven zijn voor de historicus die pobeert zich een beeld te vormen wat er gedurende die jaren in de jonge emigrantengemeenschap heeft plaatsgevonden een waardevolle aanvulling op de verslagen van de leiding van Holambra en de reactie hierop vanuit officiële instanties in Brazilië en Nederland. In de brieven die emigranten uit het Brabantse Diessen naar huis stuurden, kwam de teleurstelling over de gang van zaken wel heel duidelijk naar voren. Deze brieven kwamen ook onder ogen bij lokale vertrouwenspersonen die zich zorgen maakten over het lot van de Diessense emigranten. In een anonieme brief, gedateerd 14 december 1950, vertelt de schrijver over zijn indrukken van het leven op de Fazenda Ribeirão, maar geeft hij ook voorzichtig uiting aan zijn kritiek op de gang van zaken. Deze keer het eerste deel van deze brief.
“Zo zal mijn schrijfinstrument het wel eens zwaar hebben te verduren. Ja, zeg maar niks hoor, ik schrijf van eens. Jullie hebben mij onderhand al wel heel machtig veel toegewenst hebben, zo samen bij de tafel of ’s avonds met de orden nog onder de dekens heen, maar ik hoor er lekker niks van en heb je meer te vertellen, dan zeg ik op mijn beurt, kom maar op jochie, ik lust je wel al is het op de nuchtere maag.
De nieuwe emigranten beginnen goed te wennen, enkele lopen nog met de lip op de derde vestjesknoop, maar ook dat gevalletje zal met de tijd wel optrekken. Het weer is alle dagen even mooi, hoewel er geen dag zonder regen voorbijgaat en dan komt er regen zoals je het in Holland nooit meemaakt. Een angstig gevolg hiervan is de spoelingen door de akkers en de gewassen die hier voorheen op stonden verdwijnen even snel als het water de helling af. Dit is weer te verhelpen door tussenplanting van suikerriet en hiermede wat beworteling betreft overeenkomende gewassen. In de toekomst en ook nu zal iedere particuliere boer hieraan graag zijn zorgen besteden. Ook de trekkers en auto’s schuiven met gevaarlijke variaties na dergelijke regens de helling af. De grote verkeerswegen die niet gemaakt zijn van asfalt zijn soms dagen niet berijdbaar. Zo kan het gebeuren dat er in verschillende dagen geen post komt of gaat en zo vele dingen meer.
De gewassen van de coöperatie en de boeren groeien met verbazend tempo, daar sta je paf van. Zo waren er streken waar ik in verband met mijn werk in geen maanden geweest was, ik zag het een dezer dagen terug bij een zondagswandeling. Ik was er nog verbaasd over, wat ik toen zag. Ik kende er niet maar dan ook helemaal niets van terug. Waar nu de boerderijen staan heb ik toen met de vrachtauto de stenen nog gebracht. Dat was ongeveer 15 m. van de zogenaamde weg af en wanneer je op de weg stond kun je de auto niet zien, zo’n wilde begroeiing en nu is het precies een stuk Holland, en misschien nog mooier. Grote kippenhokken, stamvol kippen, het vee in een prachtweide, die zeer eiwitrijk is en waarin zich het zwartbont vee als iets edels in aftekent.
De maïs, rijst, bonen, kwandoe etc. etc. wat op tijd gezaaid is, staan er prachtig voor, zonder bemesting of wat dan ook. Neen, hoe het is, is met geen pen te beschrijven. De grond is in doorsnee zeer moeilijk te bewerken, geen ploegrister kun je blank krijgen en veel grond wordt alleen maar met zware schijven bewerkt, door het vele hout dat de bodem nog bevat. Hier staat tegenover, dat wanneer de grond op de eerste plaats beter in structuur is, het hout er uit is ook de bewerking in de kortst mogelijke tijd beter gaat. Dit is een ondervonden feit.
Het Hollandse vee doet het goed, maar best is anders. Het is voor hier haast te edel, te ver doorgefokt in de melkrichting. Wanneer het een paar dagen donker weer is, klimt direct de melkproductie omhoog. De zon is hier een moordtuig voor veel dingen. Toch zijn hier dagproducties van 20-25 liter per dag geen zeldzaamheid. Het Hollandse vee stelt ten onzent hoge eisen aan verzorging. Wanneer het dier maar ook het geringste mankeert, is direct de melk weg. Zeer goede resultaten worden ook verkregen door de kruising van de Hollandse met de Argentijnse koe, en wanneer men zo telkens doorgaat met kruisen krijgt men automatisch weer een Hollands stuk vee met Argentijns bloed wat beter is dan het Hollandse. Hiermede is in de toekomst misschien iets goed te bereiken. Zo moet men hier op alle gebied leren en de zaak uitkienen. Het vee is hier gauw verwond en ben je bij dergelijke wonen niet gauw bij, dan zitten ze stikvol maden binnen de kortst mogelijke tijd en het vlees wordt gewoon weggevreten en hoe het met de genezing dan gaat kan een kind begrijpen. Alle dergelijke dingen worden als particulier eigenaar stukken beter behartigd dan op het ogenblik coöperatief.”
Bron: KDC, Archief Van Beers, inv.no. 10.
Een nieuwe toekomst tegemoet
Twaalfhonderd Nederlanders naar Brazilië
Ook het weekblad de Katholieke Illustratie besteedde op 24 maart 1949 aandacht aan het vertrek van emigranten naar Holambra. Een verslaggever was aanwezig toen op 24 februari de Ms. Alphard vertrok met zes gezinnen en twee jonge echtparen en aanstaande bruid. Hij keerde twee weken later terug om ook Geert Heymeijer, pater Sijen en enkele zusters Kannunikessen van het H. Graf uitgeleide te doen.
De oudste van Van der Bruggen zeult met een flink pak naar de douaneloods. Vader, au, het touw snijdt zo door m’n vingers!… De zakelijke boer uit Hilvarenbeek kijkt zijn jongen even van terzijde aan: ‘Kerel, je zult nog wel eens wat anders te stouwen krijgen straks!’ Twee zinnen, terloops gewisseld – ze raken in al hun simpelheid precies de kern van het vele, dat er te vertellen valt over de grootscheepse emigratie naar Brazilië, opgezet door de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond.
Negentien jaar was ingenieur, destijds nog student, J.G. Heymeijer, toen hij voor het eerst over emigratie schreef. Er zijn nog al wat jaren verstreken sedert die eerste pennevrucht, maar het probleem, na de oorlog urgenter geworden dan ooit, liet de landbouwkundige niet los en het beste bewijs, dat hij niet volstaat met een project op papier, maar hart heeft voor deze zaak, is zijn inschepen voor Brazilië op 11 maart jongstleden om zelf de leiding op zich te nemen van een Nederlandse boerengemeenschap nabij Campinas.
Meen niet, dat hier verder het relaas volgt van landverhuizers – waarbij men denkt aan avonturiers – zoals er zo veel verhalen geschreven zijn. Nederland wordt te klein; het kan aan een deel van zijn boerenzonen geen toekomst meer bieden, dus: emigratie. Maar van hen die op eigen gelegenheid uitvliegen, slagen lang niet allen; als de omstandigheden niet erg gunstig zijn is de kans groot, dat de emigrant verloren raakt in het verre, vreemde land, waarin hij zich een gouden toekomst had gedroomd, en eindigt met ’n baantje, dat hij in eigen dorp of stad niet gauw geaccepteerd zou hebben.
De R.K. Emigratiestichting overwoog dit alles en kwam tot de conclusie, dat verre te prefereren valt de mensen, die weg willen en moeten, in groepen te laten gaan: door de binding van godsdienst en nationaliteit kan dan in den vreemde een zelfstandige, eigen gemeenschap gevormd worden, die zich niet gemakkelijk onder de voet zal laten lopen. Een fris en mooi plan, doch niet eenvoudig om te verwezenlijken, want Frankrijk noch Canada, Australië noch Zuid-Afrika staan immigratie in groepsverband toe en zo viel dan, na een uitvoerig onderzoek van alle mogelijkheden en moeilijkheden, de keuze op vijfduizend hectaren practisch woeste grond in Brazilië, waarop een coöperatie, de “Holambra” is gesticht, die als er geen ernstige tegenslagen komen op de duur twaalf- tot vijftienhonderd Nederlanders zal omvatten.
Ir. Heymeijer, die als chef van deze “kolonie” zal optreden is, zoals te begrijpen valt, van oordeel geweest, dat het vormen van een nieuwe gemeenschap een mislukking zou worden, wanneer hij niet kon bouwen op de mannen en vrouwen, die er deel van zullen uitmaken. Vandaar dat er bij de selectie van de vele, zeer vele gegadigden behalve op kennis van en liefde voor het vak, speciaal ook gelet is op geloofsovertuiging en burgerzin van de gegadigden. De gekozen gelukkigen – want zo voelen zij zich toch, ook al is het hart bezwaard om de scheiding van een vertrouwde om de scheiding van een vertrouwde omgeving en het onbekende van de toekomst – kunnen vanzelfsprekend met honderden tegelijk worden overgeplant naar een nederzetting, die niet alleen nog van alle accommodatie verstoken is, maar ook nog geen bestaan voor al deze mensen zou opleveren. Zo vertrekt er dus met tussenpozen van enige maanden een boot met tientallen emigranten naar Zuid-Amerika.
We zijn een grote van deze boeren en tuinders, vol ondernemingszin, uitgeleide gaan doen aan de kade in Rotterdam. Maar het vertrek van een vrachtschip is altijd vol ongewisheden en zo werd het dan een langgerekt afscheid in de wachtkamers van ’s morgens elf tot laat in de middag. Daar heeft zich het gezin Eltink, zo goed en zo kwaad als het gaat met al dat kleine grut, geïnstalleerd: de Puck van twee en een halve turf hoog speelt met haar pop, het andere meiske is in slaap gevallen bij vader en nummer drie heeft voor de variatie haar schoen maar eens uitgetrokken. Maar moeder heeft bovenal zorg voor haar jongste, een baby van vorig jaar november, en als dit toneeltje ziet, dan is de vraag naar het “waarom” van deze emigratie snel beantwoord: het gaat om de toekomst van de kinderen. Nog sterker spreekt dit bij de familie Assinck uit Diessen met negen kinderen, onder wie vijf jongens; waar zouden deze boerenzoons, wanneer ze groot zijn, een eigen bedrijf moeten vinden? Neen, een buitenstaander mag het woord “onbezonnen avontuur” op de lippen liggen als hij over emigratie hoort, maar deze vader op leeftijd en zijn vrouw, het gezicht getekend door zorg, hebben zeker hun boerderij niet verkocht in een overmoedige bevlieging; aan deze dag van het vertrek zijn avonden voorafgegaan, waarop gepiekerd en gerekend is, tot eindelijk de moeilijke beslissing genomen werd van weg te gaan uit het dorp, waarvan men hield, naar een onbekend land, waar de eerste jaren heel wat geploeterd en gezwoegd zal moeten worden.
In een andere hoek van de zaal heeft zich de jonge garde verzameld. Tussen solide kisten en koffers zit Jan van Vliet uit Oudewater, de alpino schuin op zijn scherpe kop en een paar juwelen van laarzen aan zijn benen; z’n jonge vrouw kijkt met hem lachend naar de toekomst, een tafereeltje, waaruit energie spreekt en de wil om van het leven in Brazilië iets goeds te maken. In het boerencentrum te De Steeg [Ons Erf] is bij de voorlichtingscursus niet onder stoelen of banken gestoken, dat de emigranten geen luilekkerland wacht, en van de Nederlanders, die al op de “Fazenda Ribeirao” werken, heeft men wel gehoord, dat er soms niet alleen overdag, maar ook ’s nachts geploegd moet worden, doch de jonge boer ziet er niet naar uit, dat hij zich gauw uit het veld zal laten slaan.
En wie zou er niet lachen wanneer je als bruid van een aantal lentes, dat beslist niet hoog kan zijn, naar je man gaat, al zit hij dan in Zuid-Amerika? Mevrouw Palmen uit Weert is al een tijd voor de wet getrouwd; over een paar weken zal het huwelijk ook voor de Kerk worden gesloten in…. Brazilië, waar haar man reeds aan het werk getogen is.
Optimisme, maar ook ongeveinsd verdriet ziet men bij het vertrek van het emigrantenschip. Als het uur van scheep gaan nadert balt zich het moeilijke afscheid nemen van alles, waaraan een mens gehecht kan zijn, samen in de laatste minuten. Het is duizendmaal gewikt en gewogen, maar nu gaat er méér in de harten om dan toen er handtekeningen moesten worden gezet op dozijnen formulieren: dit is dan de definitieve breuk met de grond, waarop men geboren en getogen is, het afscheid – voor de meesten voorgoed – van de ouders, die het nog steeds niet verwerken kunnen. Zakdoeken worden zenuwachtig fijngeknepen tussen de vingers en de opname van de fotograaf behoeft verder geen commentaar: moeder Van Roovert uit Middelbeers zal nog vaak, als het leven van alledag straks weer zijn loop heeft genomen, terugdenken aan deze laatste ogenblikken samen met dochter en kleinkind.
Eigenlijk is nu de reis begonnen; de kinderen Assinck dringen met z’n negenen samen naar de douanetafel en vader presenteert bij de papierencontrole de beambten maar vast van zijn laatste Hollandse sigaren. Van der Bruggen moet bij de bagage-inspectie zijn aktentas laten doorzoeken, maar het meest achterdochtig is de douane toch tegenover het jonge bruidje – en de sjouwers van de loods zien grinnikend toe als de hele damestas ten binnenste buiten wordt gekeerd! Wat is er voor kinderen avontuurlijker dan een loopplank op te sjouwen, gevolgd door een voorzichtige afdaling, om tenslotte met z’n allen de wonderen van een hut te ontdekken! Het is er nauw, maar het is gezellig en het speelterrein in het ruim is groot genoeg.
Lang duurt het voor alle vracht van de “Alphard” geladen is, maar de wachtenden op de kade zijn onvermoeibaar en als dan eindelijk tegen de mooie avondlucht het schip de Waterweg afglijdt, staan zij er nog en wuiven hun familie en vrienden het succes toe, dat eenieder hun gunt bij hun moedige onderneming op de “Fazenda Ribeirao”, waar zij platzak komen, doch door coöperatieve arbeid kunnen geraken tot het bezit van een eigen stuk grond.
Enkele weken later staan we weer aan de kade, maar het gezelschap, dat nu vertrekt, is geheel anders samengesteld. Ir. Heymeijer zelf gaat, na reeds een paar maal voor korte tijd poolshoogte te hebben genomen bij Campinas, definitief scheep met echtgenote en drie kinderen naar Brazilië. Met hem vertrekken pater dr. Sijen O.P. en twee kannunikessen van het Heilig Graf uit Laag-Keppel. Want dit is het plan voor de Fazenda; er moet een volwaardige Nederlandse gemeenschap opgebouwd worden, waar de kinderen behoorlijk onderricht kunnen krijgen en een geestelijk leider de emigranten tot steun kan zijn. Kardinaal De Jong heeft persoonlijk op het Boerencentrum “Ons Erf” zijn zegen aan de vertrekkenden gegeven om het belang van deze unieke onderneming nog eens bijzonder te onderstrepen.
Wij spreken met de zusters en horen, dat het zelfs in de bedoeling ligt mettertijd te komen tot de oprichting van een middelbare school; zij vinden het een mooie taak onder leiding van moeder Ancilla, die reeds in Brazilië is, aan deze grote zaak te mogen meebouwen. Wij spreken ook met mevrouw Heymeijer, die vol goede moed haar huishouden heeft opgebroken en zich opgewekt in de “wildernis” gaat vestigen, al was er voor haar dan wél uitzicht in het eigen land. ‘Maar, weet u, toen we trouwden zei mijn man al, dat het nog wel eens zo ver zou komen en dus ben ik er helemaal niet verslagen onder, hoewel het jammer is, dat we drie kinderen voor hun studie hier achter moeten laten…’ Neen, aan energie ontbreekt deze pioniersvrouw zeker niet; ze ziet een taak als moeder van dit dorp, waar haar man eigenlijk zoiets als burgemeester wordt en misschien wel meer dan dat.
Er zullen talrijke landbouwtechnische moeilijkheden komen, er zullen huizen gebouwd moeten worden, grond ontgonnen en er zal handel gedreven moeten worden. Er bestaan grootse plannen voor een zuivelindustrie…
En ir. Heymeijer en pater Sijen, wat zeggen zij hierover? Ze glimlachten nadenkend – mannen, die weten, dat hun een taak wacht, waarvan de omvang misschien nog maar half valt te overzien, en die er juist daarom zo graag aan zullen beginnen. Er zullen dagen komen, dat het leven de emigranten te zwaar lijkt en ze het uitzicht op het grote geheel dreigen te verliezen; dan hangt het van de bezieling der leiders af of de “Fazenda Ribeirao” toch een succes wordt. Dat ze een succes kan worden, daarvan zijn degenen, die dit eerste plan tot groepsemigratie hebben onderzocht en uitvoerbaar bevonden, overtuigd.
Weer staan we aan de Rotterdamse kade en nog vele malen zouden we er kunnen staan als de Limburgers en Brabanders, vaders van grote gezinnen, uitvaren naar Brazilië. Het zal telkenmale hetzelfde zijn: een ploeg wordt ingeladen, wat vee gaat aarzelend aan boord en een vader zal tot z’n jongen zeggen: ‘Je zult nog wel wat meer te sjouwen krijgen…’ De jongen van het Nederlandse boerendorp zál sjouwen in Brazilië en zich een toekomst bouwen, die hij hier, ondanks hard werken, niet bereiken kan. Dit wensen we hem van harte.
Eerste emigrantengezinnen naar Brazilië (2)
Tragiek van een te klein moederland
‘Van hen wil ik geen steuntrekkers maken,’ zei boer Sanders, wijzend naar zijn drie oudste spierwitte kinderen, die heel Diessen, voor zover nog niet wakker, op stelten zetten, toen ze de bus in moesten. ‘Ik heb geen grond voor ze, wanneer ze groot worden…En naar de fabriek sturen, doe ik ze ook niet. We hebben geen ruimte meer. Bovendien komen er mij teveel vreemden op m’n erf, hier in Nederland, en iedereen steekt tegenwoordig maar z’n neus in je bedrijf…Nou, en daarom ga ik met mijn vrouw en vier kinderen naar Ribeirao…’
Zaterdag zijn ze dan eindelijk vertrokken. Voor dag en dauw de bus in, die hen via Den Bosch naar Antwerpen brengen zou. Het was voor deze Oost-Brabantse en Noord-Limburgse gezinnen de dag van hun leven. De meeste emigranten waren gewone, vrij gegoede boerenmensen; enkel andere landverhuizers gingen mee als vaklui voor de nieuwe kolonie, terwijl een der weinige Hollanders bij deze groep zijn bekwaamheid als bosbouwkundig ingenieur in dienst van de Nederlandse gemeenschap te Ribeirao zal gaan stellen. De emigratie naar Brazilië, onder auspiciën van de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond verschilt van de andere emigratie hierin dat Brazilië kolonievorming toestaat en bovendien door credieten de emigranten op betrekkelijk belangrijke wijze in de aanvangskosten tegemoet komt.
Al deze Nederlanders keerden voorgoed op deze zaterdag hun smalle akkers in het moederland de rug toe. Het was dezelfde smalle grond, welke hen generaties lang had gevoed, welke steeds weer op een nieuwe generatie van vlijtige, sober levende boeren was overgegaan. Thans was deze grond…te klein geworden. Niet zozeer voor hen zelf, alswel voor hun kinderen. In deze groep was er slechts één, die emigreerde uit angst voor de Russen. Alle anderen zagen er voor hun kinderen geen gat meer in, waren zelf momenteel in vrij goede doen. Zij hadden alle schepen achter zich verbrand en op die zaterdagmorgen stonden zij voor het laatst in hun leeggeruimde woonkamer, liepen voor het laatst over de eigen vertrouwde grond waar hun vader en diens vader, waar geslachten vóór hen het brood voor zich en de hunnen hadden verdiend, en namen afscheid van alle bekenden in deze kleine vertrouwde dorpen.
Dat dit een zwaar uur was, bewezen wel de ogen van moeder Sanders, die met haar kleinste dochtertje op de arm (tien maanden oud) de bus binnen kwam en de andere drie, vlasblonde hummels (luidkeels huilend) met een paar sussende woorden op hun gemak probeerde weg te stellen. Zij waren nooit uit Brabant weggeweest, boer Sanders had vijftien bunder land, maar voor deze vier kinderen, het oudste vier jaar, zag hij in dit land geen toekomst meer.
En daar was de familie Theunissen uit Diessen: één zoon, en drie Brabantse “blommen” van dochters, die hun hart ondanks hun twintig lentes of meer, om de drommel nog niet aan de “new look” hadden verpand. Een van de drie dochters had nog nooit in de trein gezeten, kreeg er vlak voor haar vertrek de kans voor, zou dan tegelijk voor het eerst (en ’t laatst) van haar leven Amsterdam en Den Haag kunnen zien, en zei: ‘Och, denkt U dat ik daar zoveel wijzer van zou worden?’ Een goed, degelijk slag volk, en boer Theunissen, met 59 jaar, twee boerderijen achter latend – ‘ze doen ‘t nie van erremoej!’ – was de oudste emigrant. Toen iedereen dan in de bus zat en buiten in de eerste schemer de achterblijvende boeren onder hun stijve Brabantse petten bedachtzaam en niet begrijpend het hoofd hadden geschud over zoveel “Braziliaans onverstand”, kwam burgemeester Van Wijnhoven nog persoonlijk alle mensen de hand schudden: ‘Als ’t jullie niet bevalt, kom dan maar terug naar Diessen; we zullen jullie weer met open armen ontvangen’. En daarna kwam “Sjaak-van-Kees-Ome” (weet U wel) nog efkes, en zei: ‘Ge loat nog mar iets van oe heure, en ge èt de groete nog van de smid’, waarna Theunissen nog even het raampje opschoof en tegen de bakker riep, dat ie zijn laatste broodjes voor hem gebakken had. Het waren er overigens zóveel, dat de hele bus met wegbrengers er op de terugweg ruimschoots van gevoed werd!
In Den Bosch was nog een laatste H. Mis op Nederlandse bodem. Een goed, degelijk volk, dat daar, aan de voeten van de Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch, afscheid kwam nemen en de zegen afsmeekte over zijn nieuwe ontzaglijke levenstaak. Van het nieuwe land hunner toekomst hadden ze alleen maar een film gezien, en na het gemeenschappelijk ontbijt, raakte Sanders al in de wereldstad Den Bosch zijn vrouw met de spruiten kwijt, en beloofde dood-zenuwachtig zijn laatste Nederlandse rijksdaalder aan St. Anthonius.
In de namiddag begon aan de Statiekade in Antwerpen – haast niemand nog had al een boot van zo dichtbij gezien – de inscheping. Ze werden er allemaal een beetje zenuwachtig van toen ze de steile loopplank naar de Rotterdamse “Algenib” opklommen, en het nieuwe leven zond reeds een overrompelende voorproef toen er even later sloepenrol gehouden werd. Maar men bleef welgemoed en een van hen zei: ‘’t Is de wereld nie uit, mar ge moet nie achterom kijke…’ Laat in de nacht verdween de kust van Walcheren achter een mistige gure winterhorizon en verloor Nederland – het waren niet de eersten, het zullen ook de laatsten niet zijn – wèèr een aantal van zijn beste en moedigste mensen.
Een stuk van zijn sterke, degelijke kern brokkelde af, ging in een ver en nieuw land waar ruimte was, een nieuwe toekomst opbouwen. Hun energieke voortrekker, de sympathieke “emigrantenvader” ir. G.J. Heymeijer, drukte hun onder doodse stilte op het hart, om ‘hard te zijn voor zichzelf, en hart te hebben voor hun medekolonisten…’ Waarna huntoekomstige Norbertijner-Pastoor, pater dr. Sijen, nog over het apostolaat sprak, als zij als Nederlandse katholieke gemeenschap te vervullen hadden, en tenslotte het ontroerende reisgebed bad…. ‘God, onze Zaligmaker, geef ons een voorspoedige reis; toon ons Heer, Uw wegen…’ In Ribeirao hopen in de toekomst meer dan tweehonderd Nederlandse gezinnen een nieuw bestaan te vinden.
De Maasbode, 20 december 1948.