In zijn vierde bijdrage aan het Gereformeerd Gezinsblad – nu gepubliceerd onder de titel “Gereformeerde pioniers in Brazilië” – vertelt Rinke Slump sr. over de gang van zaken bij de aankomst in Rio en de gang van zaken met de bagage. En hij wordt geconfronteerd met een zakkenroller.
De laatste nacht aan boord werd over het algemeen goed geslapen. De boot lag stil, de motoren stonden stil, dus geen geschommel en ook geen gedreun. En eer we er op verdacht waren, was de dag aangebroken, dat we inderdaad ‘Holland’ voorgoed zouden verlaten. De eerste kennismaking met het Braziliaanse leven, het bananen kopen in Bara [Salvador] buiten beschouwing gelaten, was op het kantoor van de firma Klabin, de maatschappij waar wij voortaan zeer nauw bij betrokken zouden zijn. Vandaar ging het naar het ministerie van Arbeid om vrij vervoer los te krijgen. Daarna naar de Hollandse Bank Unie om wat geld op te halen en toen nog eens weer naar het ministerie van Arbeid, afdeling immigratie. Overal werden we uiterst beleefd ontvangen. We kregen van het ministerie een paar personen toegewezen, die moesten zorgen, dat onze handbagage en de mensen bij de trein kwamen.
Maar voor dat het zo ver was, moesten we nog één slagboom passeren, n.l. de douane. Aanvankelijk leek het, dat alles heel vlot zou verlopen. De douane-ambtenaar, die bij de valreep stond, gaf permissie de koffers maar op de auto te laden en naar het station te rijden. Dat deden we maar al te graag. De auto werd volgeladen en zette zich in beweging, richting uitgang van de havenkade. De hekken gingen open en de wagen reed er door. Brazilië lag open om er zo binnen te rijden.
Maar toen liep het mis. De man bij het hek keek even te goed naar de auto en zag achterin een paar jongens met een partij koffers. Hij schreeuwde vele onverstaanbare woorden en de auto moest keren. Het ging naar de douaneloods en daar moesten de koffers worden uitgeladen. Er werd besloten, dat de mannen met één der Braziliaanse begeleiders bij de koffers zouden blijven, terwijl de auto de vrouwen en kinderen intussen naar het station zou brengen, waar ze dan op ons zouden wachten.
Het duurde niet lang, of er kwam al iemand, die beduidde dat de koffers los moesten. We verkeerden in vrij grote spanning, maar alles viel geweldig mee. Een deksel werd even opgelicht door een douanebeambte. Hij zag het al wel. Niet veel zaaks. Allemaal kleren en nog eens kleren. Dicht die koffer. Een merk er op gekrast en weg er mee. Klaar.
Dus dat ging boven verwachting. En hiermee was ook het raadsel opgelost, waarom we in Rio moesten ontschepen en niet in Santos. In Santos was de douane namelijk zeer lastig en liet alles uitpakken. Voor de koffers was dat niet zo erg, maar voor de grote bagagekisten van gezamenlijk plm. 74 m³ inhoud, zou het minder prettig zijn. In het ruim stonden namelijk zeven grote kisten, zes van 10 m³ inhoud, en één van 14 m³. Als men die ging uitpakken, dan hadden we wat aan de fiets hangen. En die aardigheid hield men er in Santos op na. Daarom had de legatie ons in Rio van boord laten gaan. Hier kwamen we dus met onze koffers gemakkelijk door de douane.
De kisten stonden voorlopig nog rustig in het ruim van de ‘Alphard’. Daar kon direct niet aan gewerkt worden. Dit had ten gevolge, dat wij zonder de grote bagage moesten vertrekken. We moesten maar afwachten, wanneer die zou volgen. Erg optimistisch waren we op dit punt niet, want men had ons al gezegd, dat één der voornaamste wachtwoorden in Brazilië het woord ‘geduld’ is. Het kon wel eens lastig worden, zonder bedden, huisraad, keukengerei enz. aan te komen in de vreemde. Maar moed verloren, al verloren. We treurden dus maar niet te veel.
We werden door onze begeleider van het ministerie in de trein gebracht en hij zorgde verder voor passagebiljetten. Tien grote koffers en vier grote pakken werden door hem bevracht en in de bagagewagon gebracht. De rest hielden we bij ons in de passagierswagen. Getrouw hield de man verder over ons de wacht tot de trein zou vertrekken. We beloonden hem rijkelijk met Engelse sigaretten, waar hij erg mee in zijn nopjes was.
Bedanken met woorden konden we niet best. Daarvoor kenden we nog te weinig Portugees. Niettemin waagde ik een poging. Maar terwijl ik met moeite bezig was een zin te formuleren, was er een andere klant, die ook kennis met mij wilde maken. Hij probeerde namelijk, of hij mijn portemonnaie uit mijn achterzak kon futselen. Maar zo min als het mij gelukte om onze begeleider in woorden duidelijk te maken, dat wij hem zeer dankbaar waren, zo min gelukte het de andere om mijn portemonnaie in zijn handen te krijgen. Een stomp van een Hollandse elleboog in zijn maagstreek beduidde hem, dat hij maar moest ophouden. Dat hadden we ook geleerd. ‘Let op de zakkenrollers en denk om de kwartjesvinders!’