Het Venrayse weekblad Peel en Maas publiceerde op 28 november 1953 een uitvoerig relaas (op deze site gepubliceerd onder de titel “Men kan gaan als men wil“) van vier oud-dorpsgenoten betreffende de emigratie naar Brazilië en de toestand op de Fazenda Ribeirão. Dit stuk was een reactie op eerdere bijdragen, waarin om opheldering gevraagd werd en betere voorlichting over emigratie naar Brazilië. Het relaas leidde op zijn beurt weer tot een reactie van twee andere emigranten, Jan Nabuurs en Wim Jeuken, die in het onderstaande stuk, dat hier in twee delen wordt gepubliceerd, het een en ander willen rechtzetten. Met deze bijdrage beëindigde Peel en Maas het dispuut, dat volgens het blad “niet had behoeven te ontstaan, indien voorlichting en toelichting in het verleden beter was geweest.” Het woord is aan Nabuurs en Jeuken.
Op bovengenoemd stuk zouden wij gaarne enig commentaar leveren.
Ter opheldering in enkele korte punten de inhoud van het vorige artikel. Daarin werd betoogd, dat:
1) de fazenda te groots was opgezet;
2) het coöperatieve stelsel te ver is doorgevoerd;
3) het optreden van de toenmalige leider niet juist was;
4) van de Braziliaanse voorlichting geen gebruik werd gemaakt;
5) doelbewust de toestand voor Nederland verborgen werd gehouden, om zo geld te krijgen.
Ons antwoord op die punten is:
1. Te groot van opzet is niet het geval. Wel is hier nog steeds gebleken, dat er nog in alles ruimte en materiaal te kort was en nog is, daar men steeds meer tot uitbreiding komt.
Op punt 2 kunnen we antwoorden, dat in datzelfde artikel de leiding er van beschuldigd wordt, niet volgens de Braziliaanse wet te werken. Hier is bij de Wet dit stelsel zo voorgeschreven, zodat anders de gevolgen van het met andermans geld omgaan niet te overzien zijn.
Punt 3. Waarom hebben de bestuursleden van toen niet tot de leden gesproken over het optreden van de toenmalige leider. Toen was volgens hen alles zo goed. Achteraf is het gemakkelijker om te zeggen wat er niet goed was. Maar kan “men” nu zeggen hoe het wel had moeten zijn?
Punt 4. Te weinig gebruikmaken van de Braziliaanse voorlichting. Wat hebben dan in die tijd Ir. Hupkens met zijn assistent de heer Philipsen uit Oirlo gedaan? Deze stonden toch voor deze taak en werkten zij dan niet voldoende aan de voorlichting op de Fazenda en namen zij dan geen Braziliaanse adviezen aan om door te geven?
Wat punt 5 betreft (Maar mooie brieven schrijven naar Nederland, maar doen of alles koek en ei is). Door wie werd hun dit voorgehouden? Door voormalige bestuursleden. Verschillende dezer hadden toen al plannen om te vertrekken. Maar eerst de lening binnen en dan met de centen er vandoor, was hun devies. Als de coöperatie voor een faillissement stond, waren dan niet alle leden gelijk en hadden deze dan niet dezelfde rechten en plichten uit hoofde van het lidmaatschap? Of ging het hier om het gehaaid genoeg zijn? Dit had alle schijn. Kan een van de fazendabewoners er iets aan doen, dat “het kalf toen al meer dan half verdronken was en men de put maar voor de helft dempte”, toen eindelijk hulp kwam. Toch zal de tijd leren of hij voldoende gedempt was.
Contracten
Met de leningen kwamen de contracten. “Wie zich niet bindend wou onderwerpen kon vertrekken enz.” zo schreef men daarover. Kan men in Nederland ergens f. 20.000 krijgen zonder onderpand en zonder zich aan verplichtingen te binden? De verplichtingen werden hier geweigerd. Kan men in Nederland door boeren als men geen cent meer heeft en alles was op het bedrijf aanwezig is als pand staat voor de opgenomen credieten?
Dit was hier het geval. Als men er op deze wijze voorstaat moet men wel eens iets, – wat niet altijd even prettig is – accepteren, maar valt daardoor de op zich genomen verplichting weg? En als dit geld dan komt van een lening uit het Vaderland en men weigert later deze gelden terug te betalen, maar men wil met geld en al de fazenda verlaten, is dit christelijk en moreel verantwoord? Dat men verplicht was te verkopen door bemiddeling van de coöperatie was een van de voorschriften van de wet. Dit wist echter eenieder van te voren.
Met cijfers schijnen de heren veel moeite te hebben. Want i.p.v. 15 procent te vragen voor deze bemiddeling, zoals de schrijvers stellen, moest men maar 7½ procent betalen plus de kosten. Trouwens, reeds eerder zeggen ze, dat de administratie elk lid op f. 200 kwam te staan iedere maand. Die f. 200 zijn wel wat radicaal genomen, eerstens zijn ze de helft overdreven en in de andere f. 100 zijn dan inbegrepen: alle personeel van de coöperatie, kantoor en werkplaatsen, meelmagazijn en melkfabriek. Verder alle vrachtkosten van de aangekochte veevoeders en kunstmeststoffen en de verkochte producten als varkens, eieren, melk en akkerbouwproducten, dan nog de belasting (zodat de leden deze niet hoeven te betalen) vergoeding in ziekenfonds, dokterskosten, schoolgelden enz. Wat betaalt in Nederland een gemiddeld gemengd bedrijf aan al deze dingen?
Verder schreven ze, dat het pachtcontract zo zwaar en onmogelijk was als een doodvonnis. Hier blijkt weer, dat de heren dit contract niet goed gelezen hebben, er staat duidelijk in 10 jaar en geen ongeveer 10 tot 12 jaar. Ook het plus-minus bedrag van 3000 cruzeiros is maar weer bijna verdubbeld en zegt er niet bij, dat dan na 10 jaar de grond zonder verdere betalingen het eigendom van de boeren is. Dit contract is nadien nooit meer gewijzigd, wel zijn er enkele aanvullingen bijgekomen.
Over wat de heren dan verder vertellen in het kort het volgende: ze verwijten o.a. de heer Hogenboom, dat hij verschillende leden verhinderde te vertrekken. Ja als de heer Hogenboom maar had gezegd, hier jongens heb je de lening en nu kunt ge doen wat je wilt. Maar…. wat zou men dan in Nederland gezegd hebben, als de betreffende lening binnen enkele maanden voor 2/3 was verdwenen?
Het was de plicht van de heer Hogenboom om dit te verhinderen, anders was hij geen goed beheerder geweest van de gelden uit Nederland en daarom konden de meesten natuurlijk niet weg wegens gebrek aan financiën, daar het bestuur deze gelden uitgaf als ze in de bedrijven nodig waren. “Op de fazenda bleef het toen ongeveer een jaar kalm”, zo schrijft men verder, “maar toen kwam het bewuste contract weer op de proppen”. Ja, dit was nu juist de kneep van het hele geval. In dit “kalme jaar” moest het contract in de Portugese taal worden klaar gemaakt met Braziliaans geduld.
Vertrouwende op ’t eergevoel van alle leden die nog hier waren gebleven, gaf de heer Hogenboom de leden de gelden uit de Nederlandse lening voor doorfinanciering van bedrijven op een contract in de Nederlandse taal. Toen dan de contracten in de Portugese taal klaar waren gekomen “weigerden er een groot deel beslist” om hun verplichtingen na te komen en wilden niet tekenen voor de opgenomen gelden en hun schulden niet erkennen. “Deken Bemelmans zou U over die toestand meer kunnen vertellen”, voegt men hier aan toe.
Hierop alleen het volgende: Deken Bemelmans heeft hier tegenover het bestuur en diverse andere personen bij herhaling gezegd – U moet niet te hard zijn en U moet genade voor recht laten gelden. Dit behoeft verder geen uitleg, maar spreekt duidelijke taal.
Wat de mooie woorden, beloften enz. betreft, waarmede het bestuur probeerde mensen over te halen het contract te tekenen, zodat de leiding voor het tekenen van de contracten de leden afging, zoals deze op volgorde aan de diverse wegen woonden. Door de heren, welke het niet tekenen propageerden, werden toen de mensen die de volgende dag aan de beurt zouden zijn, ongeveer 1 dag en 1 nacht bewerkt, zodat deze mensen, die eerst niet getwijfeld hadden, nu “radeloos” waren gemaakt en deze tekenden dan toch maar, want de raddraaiers van de dag tevoren konden hen niets bieden.
De opmerking, dat om de groep “getekenden” zo groot mogelijk te maken maar nieuwe emigranten uit Holland werden aangevoerd is dwaas. Het lijkt op de 1e plaats wel, of men dit gedaan heeft zoals men hier of daar een groep vee aanvoert. Verder zullen deze mensen wel geweten hebben wat ze deden. Of zouden ze na al het geschrijf in diverse bladen in Nederland hun gezinnen aan het avontuur hebben overgeleverd? Wij geloven dit toch niet van een nuchtere Nederlandse boer.
Een gedachte over “Christelijk en moreel verantwoord? (1)”