Fazenda “Holambra” rendeert uitstekend

In Brazilië hebben Nederlandse boeren een goede toekomst

Van 12 tot en met 16 september 1954 vond op kasteel Bouvigne te Breda een internationaal katholiek migratiecongres plaats. Tijdens dit congres, waar katholieke organisaties uit de hele wereld die betrokken waren bij de migratie- en bevolkingsproblematiek vertegenwoordigd waren, hield ook Charles Hogenboom, voorzitter van de coöperatie Holambra, een voordracht. Voor het Bredase dagblad De Stem was het aanleiding om een artikel te wijden aan het functioneren van de jonge emigrantengemeenschap Holambra en de aandacht die er was voor het vormingswerk op de fazenda.

Kinderen van de familie Bovee uit Meerlo (L) op weg naar school

meer “Fazenda “Holambra” rendeert uitstekend”

Braziliaanse lof voor Nederlandse boeren

Kort nadat de negatieve berichtgeving over Holambra in de Nederlandse pers was opgedroogd, verschenen er in Nederlandse kranten weer positieve berichten. Eén van die kranten was het West-Brabantse dagblad De Stem, die op 9 december 1953 een artikel publiceerde waarin vooral de Braziliaanse bewondering voor het Nederlandse emigratieproject in Brazilië centraal stond. Terloops werd nog stil gestaan op bij een ingezonden brief in het Limburgse weekblad Peel en Maas. Maar, zo schreef de krant, daar trokken de boeren op de bloeiende Fazenda zich niets van aan.

Breeduit ligt het vruchtbare heuvellandschap van de Fazenda Ribeirão, de katholieke Nederlandse boerenkolonie, in de warme voorjaarszon. De trekkers hebben in dag- en nachtploegen de rode aarde gesneden, de boeren wierpen het zaad uit en daarna was het wachten op de regen. Met een onweersbui is de wasdomgevende regen uit Braziliaanse lucht komen vallen. De droppels dansten op de pannen van de witgekalkte huizen in het Fazenda-dorp, waar nu 900 mensen wonen, 612 emigranten in gezinsverband en 300 Brazilianen die bij de boeren op de Fazenda werken. Boeren uit Limburg en Brabant, uit Gelderland en Friesland, uit de Hollanden en Overijssel. meer “Braziliaanse lof voor Nederlandse boeren”

Christelijk en moreel verantwoord? (1)

Het Venrayse weekblad Peel en Maas publiceerde op 28 november 1953 een uitvoerig relaas (op deze site gepubliceerd onder de titel “Men kan gaan als men wil“) van vier oud-dorpsgenoten betreffende de emigratie naar Brazilië en de toestand op de Fazenda Ribeirão. Dit stuk was een reactie op eerdere bijdragen, waarin om opheldering gevraagd werd en betere voorlichting over emigratie naar Brazilië. Het relaas leidde op zijn beurt weer tot een reactie van twee andere emigranten, Jan Nabuurs en Wim Jeuken, die in het onderstaande stuk, dat hier in twee delen wordt gepubliceerd, het een en ander willen rechtzetten. Met deze bijdrage beëindigde Peel en Maas het dispuut, dat volgens het blad “niet had behoeven te ontstaan, indien voorlichting en toelichting in het verleden beter was geweest.” Het woord is aan Nabuurs en Jeuken. meer “Christelijk en moreel verantwoord? (1)”

Een nieuwe kolonie in Castro (2)

Het drama van de getekenen en ongetekenden op Ribeirão

In het eerste deel van zijn brief deed pater Cornélio Strooband verslag van zijn aankomst in Castro en de aanwezigheid van twee Nederlandse protestantse kolonies in de nabijheid. Een goed land voor Hollandse emigranten was zijn conclusie, maar waarom niet voor katholieken? Strooband ging hierover praten in Rio de Janeiro en kreeg daar de suggestie om eens poolshoogte te gaan nemen in Ribeirão en verslag te doen van het conflict dat zich daar afspeelde tussen de boeren die het nieuwe contract met de coöperatie hadden getekend en zij die dat bleven weigeren.
meer “Een nieuwe kolonie in Castro (2)”

Twee Nederlandse nederzettingen in Brazilië

Ribeirão begon waar Carambei na veertig jaar eindigde!

Emigrantenwoning in Ribeirão

In het najaar van 1952 verbleef de Utrechtse sociologiestudente M. Muntz in Brazilië voor het doen van onderzoek voor haar afstudeerscriptie. Zij bezocht Carambeí en Holambra en deed daarvan uitvoerig verslag in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Een half jaar later deed zij dit op 21 maart 1953 nog eens dunnetjes over in De Nieuwe Eeuw. In haar uitvoerige artikel zette zij de opgedane ervaringen van Carambeí op een rij vergeleek die met de beginnersfouten van Holambra. Muntz, die sterk onder invloed stond van de oppositiegroep die in 1953 Holambra verliet, spaarde de nieuwe leiding van de kolonie niet. meer “Twee Nederlandse nederzettingen in Brazilië”

Lichtpuntje voor Fazenda Ribeirão?

Onmogelijke toestanden in Nederlandse landbouwerskolonie

Ir. J.H.H. Bemelmans

Eind 1952 liepen de spanningen op de Fazenda Ribeirão weer hoog op. Inzet was het nieuwe Portugeestalige contract dat de leden van de coöperatie ter tekening kregen voorgelegd. De tegenstanders van dit contract stelden dat de lasten onmogelijk waren op te brengen en drongen aan op ingrijpen vanuit Nederland. Uiteindelijk werd met medewerking van het Nederlandse episcopaat besloten de Limburgse deken Henricus Bemelmans naar Brazilië te sturen om te bemiddelen. Voor het weekblad De Nieuwe Eeuw een reden om op 10 januari 1953 de situatie op de fazenda uit de doeken te doen en dieper in te gaan op de ‘onmogelijke’ rechtspositie van de Fazendabewoners.

In de sombere geschiedenis van de Nederlandse landbouwerskolonie “Fazenda Ribeirão” in Brazilië is eindelijk een lichtpuntje verschenen. Door de Katholieke Limburgse boerenbond is deken Bemelmans naar Brazilië gezonden om een onderzoek in te stellen. Dit stemt tot verheuging, evenals het feit dat ook de Nederlandse regering van plan schijnt te zijn tot een soortgelijke stap (het zenden van een commissie van onderzoek) over te gaan. meer “Lichtpuntje voor Fazenda Ribeirão?”

Een drama dreigt op de Fazenda Ribeirão

Na de eerste publicaties in februari en maart 1952 ging het katholieke weekblad De Nieuwe Eeuw onverdroten verder met ‘onthullende’ artikelen over de misstanden op de Fazenda Ribeirão. De krant verwachtte aan het einde van dat jaar nieuwe moeilijkheden, bij de ondertekening van het nieuwe Portugeestalige contract. Om de in Nederland verantwoordelijke instanties te herinneren aan de kwestie-Ribeirão publiceerde De Nieuwe Eeuw op 30 augustus 1952 een fragment uit een brief, die het blad had ontvangen van een ‘hoogstaand, zeer betrouwbaar figuur die de toestand op de Fazenda door en door kent; hij kan bovendien niet geacht worden persoonlijke motieven na te jagen of rancunes te willen botvieren. Hetzelfde geldt voor de in de brief genoemde P.A.’ meer “Een drama dreigt op de Fazenda Ribeirão”

“Fazenda Ribeirao” werd in drie jaar een model-nederzetting

Braziliaanse regering waardeert en steunt

Behalve de katholieke weekbladen De Nieuwe Eeuw en De Linie publiceerden ook andere Nederlandse kranten over de moeilijkheden op de Fazenda Ribeirão. Ook die kranten zijn onder te verdelen in pro en contra de nieuwe leiding. Het toen nog katholieke dagblad De Volkskrant publiceerde op 22 maart 1952 een redelijk genuanceerd stuk waarin een poging werd gedaan de de moeilijkheden te verklaren. De krant ging daarbij ook niet voorbij aan het feit dat aan het zelfstandig boeren op de Fazenda scherpe voorwaarden werden gesteld, die voor verschillende boeren niet acceptabel waren.

o-cruzeiro-1952Het grootste Braziliaanse weekblad O Cruzeiro, met een oplage van 350.000 exemplaren, publiceerde enige tijd geleden een fotoreportage van de Nederlandse kolonie van katholieke boeren in de staat Sao Paulo: de “Fazenda Ribeirao”. Op een van de foto’s stond boer Fons Sleutjes uit Den Dungen. Zijn rechterarm lag om de hals van een rood-bont kalfje. Het onderschrift bij de foto zei: ‘Dit is een Nederlandse boer in Brazilië, zonder tulpen en zonder molens. Deze boer werkt op een model-kolonie aan de versterking van de inheemse agricultuur van Brazilië’. Op een andere bladzijde werden vier jonge boerinnen, vrolijke frisse meisjes van de Nederlandse boerengemeenschap, afgebeeld. ‘Jonge Nederlandse meisjes van de Fazenda Ribeirao’, stond erbij. ‘Zij gebruiken geen lippenstift en hebben geen gelakte nagels, maar zij werken aan hun toekomst. Meisjes van Brazilië, gaat daar eens kijken.’

Fouten van begin nu overwonnen.
Het is niet alleen de Braziliaanse pers, die belangstelling heeft voor deze grootscheeps opgezette kolonie in groepsverband. Ook de Braziliaanse regering heeft hoge waardering voor de prestaties van de boeren uit het Brabantse en Limburgse land. Op velerlei wijze steunt daarom de overheid het werk van de Fazendabewoners. Drie jaar geleden streken de eerste pioniers neer op deze 5000 hectaren grote lap vruchtbare grond. Terwijl de ene groep huizen en stallen bouwde, begon de andere aan de ontginning en het cultuurklaar maken van de grond. Nu, na deze drie jaren, zijn 2000 hectaren grond beteeld met mais en cassave, arrowroot, “sweet patatoes”, sinaasappelen, koffie, rijst, aardappels, ananas en citrus. In het weiland grazen 600 koeien, er zijn veertigduizend kippen en 1500 varkens.

In de hotels en lunchrooms van de steden Sao Paulo en Campinas serveert men de kaas, boter, chocomel en yoghurt van de Fazenda Ribeirao en de groothandel betaalt voor deze zuivelproducten meer cruzeiro’s dan de gemiddelde marktprijs noteert. Nu liggen weer 2000 maagdelijke hectaren prima bouwgrond voor de ploegmessen der tractoren. Een groot aantal bedrijven kan hier straks weer neergezet worden, want het standaardtype-bedrijf op de nederzetting heeft een oppervlakte van 20 hectaren.
Volgens de plannen van de commissaris van de Nederlandse kolonie, de heer Hogenboom, zullen de nieuwe emigranten pas in het voorjaar van 1953 kunnen oversteken naar Brazilië. Op het einde van dit jaar zal onder de gegadigden een uiterst scherpe selectie worden toegepast. Door schade en schande wijs geworden heeft men in het verleden de ervaring opgedaan, dat de selectie niet secuur genoeg kan zijn.

In opspraak
Uit dit dichtbije verleden is een en ander overgewaaid naar Nederland waardoor de Fazenda nogal in opspraak is gekomen. Sinds de oprichting hadden namelijk 22 gezinnen en vrijgezellen, samen een 150 personen, de kleine gemeenschap in de nabijheid van de stad Campinas verlaten. Buiten een flinke groep niet-agrariërs waren het meest de kapitaalkrachtigste boeren die hun koffers pakten. De weg naar rijkdom duurde hen blijkbaar te lang en ze zochten ander werk buiten de Fazenda.
Lag het zware pionierswerk hun niet of waren zij te materialistisch ingesteld? Het coöperatieve idee, de grondslag van deze emigranten-nederzetting, kwam niet overeen met hun individualistische instelling. Anderen werden ontevreden en pessimistisch onder de tegenslagen, die de jonge onderneming kreeg te incasseren. Ziekten teisterden de veestapel en een misoogst betekende voor de kolonisten een ramp. De inkomsten daalden en de uitgaven in dit relatief schrikbarend dure land lagen hoger dan de raming. Men teerde op de middelen in. Krachtvoer kon niet meer worden aangekocht, investeringen bleven achterwege en de productie kon niet op toeren komen. Van de Braziliaanse samenleving wist men niet veel en van de taal weinig.
En in die eerste uiterst moeilijke aanloop zijn er ook fouten gemaakt. Fouten van economische en technische aard, maar ook fouten van psychologische aard. Met reden had men het vertrouwen in de oude leiding verloren. Onder die leiding in de eerste periode zou het immers op een failliet zijn uitgelopen. De nieuwe commissaris, de heer Hogenboom, is een organisator van de bovenste plank en ook landbouwtechnisch weet hij van wanten. Op organisatorisch en administratief gebied voerde hij een grondige hervorming door.

Inkuilen van groenvoer

Van enorme betekenis voor de bewoners, zowel psychologisch als economisch, was zijn eerste maatregel om zoveel mogelijk gezinnen een eigen bedrijf in beheer te geven. Een Nederlandse boer voelt er bijster weinig voor in collectief verband te werken. Pas als hij een eigen bedrijf onder de voeten heeft krijgt hij het ware hart voor de zaak. Bovendien is het bij collectief werk zeer moeilijk te beoordelen wat iedere emigrant afzonderlijk presteert. Deze maatregel werd met elk der boeren afzonderlijk door de commissaris bekrachtigd in een contract. Komen de boeren hun verplichtingen wat rente en aflossing betreft na, dan zijn ze binnen elf jaar eigenaar van hun grond, vee en inventaris, die ze nu op crediet hebben.
Dit nieuwe contract – een noodzakelijke economische ontwikkeling van de toestand waarin men verzeild was geraakt – zette de boeren het mes op de keel. De tegenstanders sloegen aan het kankeren en ageerden tegen de nieuwe, krachtige leiding, die, gesteund door een millioenencrediet van de Overheid, sanerend ingreep. Velen, boeren en niet-boeren, konden zich met deze maatregel niet verenigen en trokken weg. De blijvers en degenen die niet wisten waarheen, tekenden het contract en gingen met nieuwe moed aan de slag. De coöperatieve arbeidsgemeenschap behoorde hiermee tot het verleden. De “Cooperativa” is nu een coöperatieve aan- en verkooporganisatie, een credietinstelling en bestuurslichaam, dat de nodige maatregelen voor de gemeenschap “Ribeirao” uitvaardigt.

Model-nederzetting
Enkele weken geleden verklaarde de commissaris van de Fazenda Ribeirao, de heer Hogenboom, op een vergadering van de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond in Den Haag, dat de zaken in Brazilië nu goed op poten staan. Op eigen kracht en met eigen middelen “boerden” de pioniers hier in drie jaren tijd – zoals de Brazilianen en andere deskundigen beweren – een model-nederzetting uit de grond. Als men van een Noordoostpolder en een Wieringermeerpolder weet, dat er de eerste jaren niet veel uitkomt, mag men dan van een piepjonge emigrantenkolonie in een vreemd land eisen, dat alles geolied naar een letterlijke en figuurlijke gouden toekomst loopt? Het zullen niet de laatste moeilijkheden, desillusies, zorgen en teleurstellingen zijn, die de ploeterende emigranten in het “Nederlandse Dorp” onder de Braziliaanse zon op hun moeizame tocht ontmoeten. Met het thuisfront steunend in de rug en op een nieuwe, gezonde en stevige basis, zal de Fazenda Ribeirao de ploeg veilig en met succes aan het einde van de vore brengen. Veilig en met succes, omdat tienduizenden Nederlanders hier een goede toekomst zullen vinden.

Op weg naar de ondergang?

Op 8 maart 1952 publiceerde het weekblad De Nieuwe Eeuw een vervolg op het geruchtmakende artikel van Sjef van den Besselaar, Drie jaar emigrantenleed. Het nieuwe artikel, dat als ondertitel Nederlandse boerenkolonie in Brazilië op weg naar de ondergang? had, was bedoeld om het optimistische geluid van De Linie te ontzenuwen. Volgens De Nieuwe Eeuw was ingrijpen gewenst, waarbij het vervangen van de huidige leiding o.l.v. Hogenboom het meest urgent was. Hieronder volgt het hele artikel.

In ons nummer van 23 februari publiceerden wij een uitvoerig ons toegezonden stuk betreffende de Fazenda Ribeirão, een nederzetting van katholieke Nederlandse boeren in Brazilië. Uit dit artikel, dat geschreven was door iemand die het wel en vooral het wee van deze kolonie persoonlijk heeft meegemaakt, kon slechts geconcludeerd worden, dat de Fazenda, die drie jaar geleden onder gunstige omstandigheden en met uitstekende perspectieven werd opgericht, volop bezig is te mislukken; en dit niet ten gevolge van onoverkomelijke moeilijkheden van buitenaf, die men niet in de hand heeft, maar door de wijze van optreden van de elkaar opvolgende leiders.

Na deze publicatie in “De Nieuwe Eeuw” verscheen er in een ander weekblad een artikel, waarin het heette, dat de aanvankelijke moeilijkheden integendeel juist overwonnen zouden zijn; een aanzienlijk optimistischer geluid dus. Inmiddels ontvingen wij echter nadere informaties, wederom afkomstig van diverse personen die de gang van zaken in Brazilië van nabij en persoonlijk hebben meegemaakt en meemaakten. Deze informaties geven stuk voor stuk een stevige bevestiging van de conclusies die reeds getrokken moesten worden uit het ons toegezonden stuk over deze zaak dat wij twee weken geleden plaatsten. Het komst ons noodzakelijk voor, thans een gedeelte van deze nieuwe informaties te publiceren.
Een onzer informanten heeft in de maanden november en december 1951 en januari 1952 een bezoek gebracht aan Brazilië; zijn ervaringen zijn dus van recente datum. Tijdens een gesprek met de Nederlandse gezant in Brazilië, ontraadde deze hem met klem, een kijkje te gaan nemen op de Fazenda Ribeirão. Uiteraard wekte die zijn nieuwsgierigheid en argwaan. Beide werden nog versterkt, toen de Nederlandse emigratie-attaché te São Paulo hem uit eigen beweging meedeelde, dat de toestand op de Fazenda allesbehalve rooskleurig te noemen was ten gevolge van vele in het verleden gemaakte fouten. Volgens de emigratie-attaché bestond er echter hoop op beterschap.
Diverse Nederlanders in São Paulo die deel uitmaken van de Nederlandse kolonie aldaar, noemen tegenover onze informant de toestand op de Fazenda rondweg “hopeloos”. Zij baseerden dit oordeel op feiten als: wanbeheer, rechtsverkrachting ten aanzien van de boeren, volstrekte willekeur van de kant van de huidige leiding. De diverse woordvoerders, die hun inlichtingen rechtstreeks ontvingen van leden van de Fazenda, waren – aldus onze informant – geheel instemmig in hun oordeel en ook in de motivering daarvan.
Nog voordat hem concrete feiten bekend waren, bracht deze informant een bezoek aan de Fazenda Ribeirão. Daar werd hij rondgeleid door de pastoor der Fazenda, die in scherpe bewoordingen afgaf op de Brabanders en Limburgers die het overgrote deel van de kolonie uitmaken. Tijdens dit bezoek kreeg onze informant geen toestemming een kijkje te nemen op een van de boerderijen. Reeds de volgende morgen werd hij met zachte drang van de Fazenda verwijderd; hij was toen slechts aan enkele mensen voorgesteld en had, behalve enkele verlaten werkplaatsen, vrijwel niets kunnen bezichtigen.
In São Paulo kreeg onze informant contact met een veearts, een leraar en een landbouwkundig ingenieur, drie Nederlanders die gewerkt hebben op de Fazenda en die stuk voor stuk, de een op nog minder elegante wijze dan de ander, van hun functies zijn ontheven en van de Fazenda werden verwijderd. Volgens hun zeggen is dit geschied, omdat zij het opnamen voor de rechten van de boeren, iets wat de tegenwoordige dictatoriale leiding niet zou dulden. Een van hen heeft een rapport samengesteld en naar Nederland gezonden, eensdeels om te voorkomen dat eventuele nieuwe leden van de Fazenda gedupeerd worden, anderzijds om te bewerken dat er een onpartijdig onderzoek wordt ingesteld. Volgens deskundigen is dit rapport aan de voorzichtige kant gehouden en geheel in overeenstemming met de werkelijke toedracht, aldus onze informant.
Een eventueel in te stellen onderzoek zou echter wel zeer grondig moeten zijn. Er is namelijk al eens een Commissie van Onderzoek op de Fazenda geweest, voordat de Nederlandse regering aan deze kolonie een lening van twee en een half millioen gulden verstrekte. Volgens insiders is deze commissie om de tuin geleid. De boeren en beambten zouden door de leiding geprest zijn gegevens te verstrekken en verklaringen af te leggen die niet overeenkomstig de waarheid waren; een en ander uiteraard om er toch vooral voor te zorgen dat de gevraagde lening inderdaad verstrekt zou worden.

Crisis
In het artikel dat wij op 23 februari publiceerden, werd verteld hoe begin november vorig jaar een crisis ontstond in de gang van zaken op de Fazenda. Toen werden namelijk de ingezetenen gedwongen een verklaring te tekenen, waarbij zij voor de duur van tien tot twaalf jaar afstand deden van hun eigendomsrechten; een en ander ondanks het feit, dat de ingezetenen elk een flinke som gestort hebben om te mogen deelnemen. Aanvankelijk weigerde ruim een derde deel te tekenen, maar na enige dagen was dit ongeorganiseerde verzet gebroken.
Thans wordt ons, als vervolg hierop, van weer andere zijde het volgende meegedeeld: een boerengezin (waarvan ons naam en antecedenten bekend zijn) dat, evenals een ander gezin, bleef weigeren de verklaring te ondertekenen, kreeg in de loop van januari aanzegging de Fazenda te verlaten.
De boer had indertijd ruim ƒ 60.000 in de onderneming gestoken; daarvan zou hij bij zijn verdrijving geen cent terugkrijgen. Zelfs werd hem het geld voor de overtocht naar Nederland, waarom hij gevraagd heeft, geweigerd. In de week van 11 tot 16 februari was de hem gestelde termijn verstreken en kwam de politie hem voor de laatste keer aanmanen te vertrekken. Een kort persoonlijk onderhoud met politieman was echter voldoende om deze tot andere gedachten te brengen: hij vertrok met de mededeling dat de boer van hem niets meer te vrezen zou hebben. De twee gezinnen die weigerden te tekenen, zijn intussen uitgesloten van winkel en magazijn. Dientengevolge zijn zij uitsluitend aangewezen op de “weldadigheid” van de medebewoners der Fazenda. Deze toestand duurde op 21 februari j.l. nog voort.
Twee Nederlandse priesters die in São Paulo werken en geregeld contact gehad hebben met de Fazenda Ribeirão, noemen de toestanden daar – zo wordt ons gemeld – “ontstellend”. Een van hen heeft verschillende malen de pastoor van de Fazenda enige tijd vervangen. Volgens hem is er nog een vleugje hoop op uitkomst uit de onhoudbare toestand van het moment, mits er spoedig op drastische wijze vanuit Nederland wordt ingegrepen.

Ingrijpen gewenst
Dit ingrijpen zou o.m. moeten inhouden:
1. de huidige leiding van de Fazenda moet in haar geheel uit haar functie worden ontzet (de heer Hogenboom, die thans als voorzitter van het bestuur der Fazenda optreedt, is eigenlijk slechts regeringcommissaris, belast met het toezicht op de gelden die de Nederlandse regering aan de Fazenda heeft geleend; in hoeverre zijn benoeming tot voorzitter reglementair en wettig is, weet men niet).
2. het administratieve apparaat moet tot het uiterst noodzakelijke worden ingekrompen.
3. de leden van de Coöperatie moeten volledig in hun rechten worden hersteld.
4. de pastoor, die voor zijn functie ongeschikt lijkt en niet het vereiste vertrouwen geniet, moet vervangen worden.
5. de dierenarts en de landbouwingenieur, die ontslagen zijn omdat zij opkwamen voor de rechten van de boeren, moeten worden teruggeroepen.

Door deze maatregelen zou aan de boeren het bewijs geleverd worden, dat hun belangen en die van hun gezinnen weer op de voorgrond worden geplaatst. Met wijsheid en tact uitgevoerd, zouden deze maatregelen tot gevolg kunnen hebben, dat het geschokte vertrouwen van de boeren wordt hersteld en het diep gezonken moreel wordt verbeterd. Eerst dan bestaat de mogelijkheid, dat er – onder deskundige en tactvoller leiding – in de toekomst wordt voortgewerkt.
Dit zijn enkele aanvullende gegevens die wij nog over de situatie op de Fazenda Ribeirão ontvingen. Ze zijn afkomstig van mensen die de zaak van nabij en uit eigen ondervinding kennen, en die men tot het vormen van een oordeel in staat kan achten.
De Nederlandse regering is bij deze zaak betrokken, omdat zij de onderneming financieel en moreel royaal heeft gesteund. Zij is er bovendien ook nog bij betrokken, omdat – als de klachten gegrond zijn – een drama als dat van de Fazenda Ribeirão onze emigratiepolitiek ernstig in discrediet kan brengen, niet alleen bij de aspirant-emigranten, maar ook bij de regeringen van landen die emigranten opnemen, en op de eerste plaats natuurlijk bij die van Brazilië. Het lijkt derhalve noodzakelijk, dat de Nederlandse regering een zeer grondig, deskundig en onpartijdig onderzoek naar deze zaak laat instellen. Om te beginnen zouden officiële instanties zo spoedig mogelijk contact moeten opnemen met de Nederlanders in Brazilië die de geschiedenis van de Fazenda Ribeirão van nabij kennen. Wellicht zullen hun verklaringen aanleiding zijn, dat er doeltreffende maatregelen worden genomen, voordat het te laat is.

Wegbereiders: Charles Hogenboom (1907-1971)

Een jaar geleden publiceerde ik enkele portretten van personen die aan de wieg hebben gestaan van Holambra. Hoewel Charles Hogenboom daar niet bij betrokken was, heeft hij een grote stempel gedrukt op de ontwikkeling van Holambra. Dankzij de door hem in opdracht van Nederlandse geldschieters ingezette reorganisatie werd de nagenoeg failliete Nederlandse kolonie in Brazilië in tien jaar tijd omgetoverd tot een voorbeeldkolonie die werd bewonderd door invloedrijke Brazilianen en in 1961 met Holambra II een vervolg kreeg. Over zijn optreden als regeringscommissaris bij Holambra en zijn rol als voorzitter van de coöperaties Holambra I en II is veel bekend. Dit geldt minder voor de tijd voor zijn komst naar Brazilië en dan met name zijn Indische tijd. In de aanloop naar de viering van het 50-jarig bestaan van Holambra II (nu Campos de Holambra) verzamelde Kees Wijnen informatie over de jonge jaren van Hogenboom en zijn Indische tijd. Met zijn toestemming publiceer ik het eerste deel van zijn portret van Hogenboom. Hier en daar heb ik dit relaas aangevuld met gegevens die te vinden zijn op het internet.

Jeugd
Charles Jacques Jean Hogenboom werd op 7 januari 1907 geboren in de voormalige gemeente Zwollerkerspel als tweede zoon van Wilhelmus Theodorus Hogenboom (1878-1939) en Aleida Chatharina Stoer (1880-1936). Zijn vader was bij zijn huwelijk in 1902 winkelier in modeartikelen Aleida’s ouders hadden in Kampen een hotel. In Zwolle exploiteerde de familie Hogenboom enkele jaren café Zomerzorg aan de Veerallee. Na de middelbare school vervolgde Charles zijn opleiding aan de Middelbare Koloniale Landbouwschool in Deventer. Zijn schooltijd in Deventer liep parallel met die van Sicco Mansholt, de latere minister van Landbouw.

Uitspanning Zomerzorg. Foto: Historisch Centrum Overijssel
Uitspanning Zomerzorg. Foto: Historisch Centrum Overijssel

Plantagelandbouw
In 1927 of 1929 vertrok Hogenboom naar Nederlands-Indië. Hij werd uitgezonden door de Rubber Cultuur Maatschappij Amsterdam (RCMA). Als jong landbouwkundige was hij op Sumatra in dienst van Nederlandse ondernemingen die plantagelandbouw bedreven. Hij was lange tijd werkzaam als assistent op de plantage Liberta van de RCMA. Op grote oppervlakten werden arbeidsintensieve gewassen voor de export of voor de industriële verwerking geteeld waarvoor grote aantallen arbeidskrachten van andere plaatsen (koelies) werden aangetrokken. De koelies verbleven in eenvoudige onderkomens op de plantages. Charles kwam in Indië aan in de tijd dat de wereldcrisis zich manifesteerde. Men was gedwongen om te saneren bij de productie van grondstoffen die bestemd waren voor de Europese markten. Bovendien gingen de landen met importmaatregelen hun eigen productie beschermen. Een deel van de productie ging naar Japan.
In 1931 trouwde Hogenboom met Johanna Hendrika (Annie) de Gooijer (geboren in 1905). Annie’s ouders, Jan de Gooijer en Klaasje Krijnen hadden een veehouderij in Naarden. Omdat Charles in Nederlands-Indië zat, werd er met de handschoen getrouwd en liet hij zich vertegenwoordigen door zijn vader. Annie was tot haar huwelijk werkzaam als onderwijzeres. Annie nam de boot naar Indië en ging met Charles wonen in Medan. Zij kregen vier kinderen: Hans, Charly, Frans en Paul. Medan was de residentiehoofdplaats. In deze hoofdplaats van het koloniale landbouwgebied Deli bestond een uitgesproken bewustzijn van de rangen en standen. De Nederlanders hielden zich als regel apart van de inheemse bevolking. Ondanks de moeilijke economische situatie slaagde Charles erin om zijn vleugels uit te slaan. Hij werd in 1934 gekozen tot voorzitter van de Vereniging voor Assistenten in Deli. Vanwege zijn opvallende rol wil de rubbermaatschappij wil hem benoemen tot administrateur van een plantage. Hij bleef echter zijn oorspronkelijke functie als planter uitoefenen tot het begin van de Japanse bezetting in 1942.
Typerend voor de ferme houding van Hogenboom was de voordracht die hij op 1 april 1941 hield op de jaarvergadering van de Vereniging van Assistenten in Deli. ‘Geen slapheid maar scheppende arbeid’ was de leidraad van zijn betoog. In navolging van de koningin riep hij op tot morele herbewapening: ‘Wil de krachtsinspanning de sterke hefboom zijn, die ons volk opheft boven zichzelf uit, boven de onderlinge verdeeldheid en den druk van den tijd, dan moet zij worden omgezet in de levenshouding van : “draagt elkanders lasten” in de geheele samenleving. Laten wij in dit ernstige tijdsgewricht werkelijk eerlijk zijn tegenover onszelf ook als volk en de oogen niet sluiten voor onze tekortkomingen en feilen als mensch en als gemeenschap.’(Soerabaijasch Handelblad, 4 april 1941).

Dubbele woning op plantage Liberta. Foto: Wikimedia Commons
Dubbele woning op plantage Liberta. Foto: Wikimedia Commons

Japanse kampen
In 1942 werd Nederlands-Indië bezet door het Japanse leger. Hiermee kwam een einde aan de vooraanstaande positie van de Nederlanders. Alle Nederlanders werden geïnterneerd in kampen. De kampen werden in opdracht van de Japanners bewaakt door leden van de inheemse militie (Heiho’s) en Koreanen. Vanaf april 1944 kwamen de kampen onder het Japanse commando. Het regiem werd strakker. De verbinding met de buitenwereld werd beperkt. En er kwam steeds meer honger. De familie Hogenboom werd gescheiden geïnterneerd. Mevrouw Hogenboom met haar kinderen Charly en Frans kwamen terecht in een kamp met vrouwen en kinderen tot tien jaar. Tijdens haar gevangenschap werd in 1942 haar jongste zoon Paul geboren. De oudste zoon Hans, die inmiddels tien jaar oud was, zat bij zijn vader in het kamp voor de volwassen mannen.
Charles Hogenboom en zoon Hans kwamen eerst terecht in kamp Soengei Sengkol nabij Medan. Dit kamp was gevestigd in het koeliehospitaal van de maatschappij Arendsburg. Vanuit andere kampen werden hierheen de mannen en de jongens samengebracht. Dit kamp had een doorgangsfunctie want in oktober 1944 – toen een geallieerde invasie op handen leek werd het overgrote deel van de kampbewoners weer overgebracht naar een nieuw kamp (Si Rengorengo), op 300 km van Medan in een moerassige omgeving aan de Bila-rivier. Ook vanuit de andere kampen in Medan en omgeving werden de bewoners massaal samengebracht zodat het aantal geïnterneerden in het mannenkamp opliep tot meer dan 2000. Deze bewoners waren ondergebracht in de barakken te midden van de rubberbossen. De dichtst bijzijnde plaats (Rantan Prapat) lag op tien kilometer afstand. Het kamp kreeg de naam van Dodenvallei. Van oktober 1944 tot de bevrijding in augustus 1945 deden er zich 120 sterfgevallen voor. Terzelfder tijd waren ook de vrouwen en kinderen vanuit de omgeving van Medan overgebracht naar een naburig kamp Aek Pamienke (Zie Geert Mak, De eeuw van mijn vader, p. 325; ook Rudy Kousbroek verbleef in Si Ringoringo).
In het kamp Soengo Sengkol en vervolgens ook in Si Ringoringo waren Charles Hogenboom en W F (Pim) van Bloemendaal de kampleiders. Zij waren verantwoordelijk voor de gang van zaken in deze gemeenschap. In de kampen moesten de bewoners zelf zorgen voor de levensmiddelenproductie. Gezamenlijk waren zij verantwoordelijk voor de verzorging van hun ruim 2000 medebewoners in uiterst primitieve omstandigheden. In die functie kwam Charles naar voren als een bezielende leider die ondanks alles de mensen de moed en de hoop liet behouden. Op zijn initiatief werd gewerkt aan de voedselproductie waarvoor rubberbomen van zijn werkgever plaats moesten maken voor de teelt van rijst. Voor zijn heldhaftige rol in de Japanse kampen ontving Charles Hogenboom een onderscheiding ( Bronze Resistence Star for South East Asia) uit handen van Generaal Douglas Mc Arthur. Charles werd ook drager van het Verzetskruis in Nederlands Indië 42-45. De toekenning van de medaille “Commander for the South pacific” heeft hij geweigerd, omdat hij meende dat mensen zoals de broeders in de interneringskampen hierop meer recht hadden.

Van Indië naar Indonesië
Bij de bevrijding van de kampen door het Engelse leger (Gurka’s) waren de moeilijkheden voor de Nederlandse families nog lang niet geweken. Er waren chaotische toestanden. Her en der waren milities die zich keerden tegen het herstel van de eerdere verhoudingen. In sommige plaatsen moesten de Japanners de kampbewoners beschermen tegen de vijandige houding van de Indonesische nationalisten. In die periode trad Charles op als crisismanager om de gezagsverhoudingen te herstellen. Hij was de politieke en sociale adviseur van de Senembah Maatschappij. Dit was de samenvoeging van werkmaatschappijen voor de koffie, thee, rubber en palmolieproductie.
Bij het proces van verzelfstandiging van het koloniale gebied zette de Nederlandse regering in op een federatief verband van Indonesische Staten. Vanwege hun belangen in het Oost-Sumatraans cultuurgebied rond Medan streefden de Nederlanders samen met Indonesische notabelen naar een aparte deelstaat die geen deel uit zou maken van de Federatie, maar verbonden zou blijven met het moederland. In de hoofdplaats Medan woonden in de jaren dertig van de vorige eeuw 4200 blanken, 27 000 chinezen en 40 000 inheemsen. In de kustvlakte bevonden zich grote plantages met teelten van tabak, rubber, oliepalm, thee en agave. Dit waren producten die nauw verbonden waren met de Nederlandse handelshuizen.
Bij de verkiezingen voor de deelstaat Deli werd Charles Hogenboom gekozen tot vice-voorzitter van de Volksraad. De zoon van de sultan van Deli was de voorzitter van het bestuursorgaan. Samen met het sultanaat Celebes en met Timor streefde Sumatra’s Oostkust naar een autonome status en binding met Nederland. Bij de Rondetafelconferentie met de vertegenwoordiging van de Indonesische bestuurders in 1949 werd echter de zelfstandigheid van de Indonesische eenheidsstaat door de Nederlandse regering erkend. Dit ondanks het verzet van de vertegenwoordiger van de Volksraad van Deli.
De familie Hogenboom erkende dat er voor de Nederlanders in de nieuwe verhoudingen geen plaats meer voor hen was. De familie keerde daarom terug naar Nederland. Charles Hogenboom bleef optreden als adviseur van de Senembah-onderneming die vanuit Amsterdam de mogelijkheden verkende voor nieuwe productiegebieden. De familie Hogenboom vestigde zich in Naarden.

Charles Hogenboom
Charles Hogenboom

Holambra
Eind 1950 werd Charles Hogenboom benaderd voor de functie van regeringscommissaris bij de nagenoeg failliete Fazenda Ribeirão in Brazilië. In die tijd genoot hij al enige bekendheid binnen Nederlands-Indische kringen. Wie hem heeft benaderd voor deze opdracht is niet bekend. Hogenboom had onder meer contacten met ir. F. Otten van Philips Nederland en mogelijk stond zijn naam ook op het vizier bij de ministers Sicco Mansholt van Landbouw en Dolf Joekes van Sociale Zaken die beiden ook in Nederlands-Indië hadden gewerkt. Mogelijke andere verbindingen met Indië waren ir. M.A. van Roggen, die als landbouwkundige gerapporteerd had over de situatie op de Fazenda Ribeirão en de secretaris van de KNBTB, R.H.J. Roborgh. Roborgh had hem in 1947 al eens gepolst voor een functie bij de bond.
Begin 1951 vertrok hij als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering om de mogelijkheden op Holambra te bezien. Hij had een voorlopige opdracht om te bezien op welke wijze de voorstellen voor de reorganisatie konden worden uitgevoerd. Was het verlenen van het krediet aan de coöperatie wel verantwoord? De Senembah-maatschappij had hem voor deze periode beschikbaar gesteld. Op basis van zijn bevindingen besloot de Nederlandse regering zich garant te stellen voor een lening van 2,85 miljoen gulden en de aanstelling van Hogenboom te continueren. Charles Hogenboom vestigde zich nu samen met zijn gezin op de fazenda.