Nederlandse kolonie levert stof voor Braziliaanse kranten
In de beginjaren van Holambra waren Nederlandse katholieke kranten gretig om nieuws te publiceren over de nieuwe Nederlandse emigrantengemeenschap in Brazilië. En zeker als de intiatiefnemer, Geert Heymeijer weer even in Nederland was om besprekingen te voeren met autoriteiten. Zo ook De Tijd, die eind 1949 het onderstaande artikel publiceerde. Dat hij in Nederland was om te onderhandelen voor nieuwe financiële steun hield Heymeijer echter voor de betrokken journalist verborgen.
(Van onze Haagse redacteur)
Praten en schrijven hier in Nederland over de noodzaak en de mogelijkheden van emigratie is allemaal heel aardig, maar nu de andere zijde van deze zaak. Als de boot los is van de kade heeft de emigrant over de bestaansmogelijkheden in Nederland geen zorgen meer, maar hoe vergaat het hem in zijn nieuwe vaderland? Wij hadden een gesprek met iemand, die het klappen van de zweep kent in Brazilië. Ir. J. G. Heymeijer staat daar aan het hoofd van een, nu reeds vrij grote, Nederlandse kolonie: de “Fazenda Ribeirao”, waar al eens eerder over gesproken is in ons blad. Hij is enkele dagen voor zaken in ons land en bleek bereid iets ie vertellen van zijn ervaringen ‑ interessante, moeizame en hoopvolle. –
Senhor Presidente werkt met selecte pioniersgroep
450 Nederlanders zitten er nu; zoals bekend werden deze emigranten geselecteerd door de Katholieke Boeren- en Tuindersbond. Daarnaast is er een honderdtal Brazilianen op de Fazenda, dat werkt hoofdzakelijk in de bouwvakken. Men zou daarvoor natuurlijk ook Nederlanders kunnen aantrekken, maar deze onderneming is zeer serieus opgezet en wil dus geen mensen opnemen, die het risico zouden lopen op den duur geen bestaansmogelijkheid te vinden in Brazilië.
Aanvankelijk werd als te verwachten bevolkingscijfer voor deze nederzetting het aantal van rond 1500 emigranten genoemd; ir. Heymeijer ziet nu echter verder en rekent op wat langere duur op een groei tot drie-, vierduizend zielen. Men hoopt namelijk een zekere industrie te kunnen ontwikkelen ‑ geen grote, op zichzelf staande projecten, maar ondernemingswerk, waardoor de Fazenda Ribeirao min of meer selfsupporting zal worden.
Niet alleen handarbeiders zullen op deze katholieke kolonie een plaats kunnen vinden, ook ‑ om maar een paar voorbeelden te noemen ‑ leidinggevenden op landbouwtechnisch gebied, zakenmensen, een leraar, een accountant enzovoorts.
Om een bestorming door gegadigden van het emigratiebureau van de Katholieke Boerenbond op de Badhuisweg in Den Haag te voorkomen, zij er bij gezegd, dat maar niet lukraak Jan-en-alleman geaccepteerd wordt: men zoekt doorgaans mensen, geschikt voor de vervulling van speciale functies.
Op grond van zijn ervaringen meent Ir. Heymeijer ook wel te kunnen zeggen, dat in het algemeen voor de landen van Zuid-Amerika emigratie zonder een dergelijke solide basis onbegonnen werk is. De individuele Nederlandse emigranten, die berooid naar de groep hunner landgenoten toe kwamen en daarin thans zijn opgenomen, weten daarvan mee te praten. Wie in Brazilië in dienstverband begint, komt veelal niet verder; in andere landen, bijvoorbeeld Canada of Nieuw-Zeeland. liggen de verhoudingen wat dat betreft veel gunstiger.
Op de Fazenda Ribeirao vormen de emigranten een coöperatie; straks zullen zij echter een deel van het ontgonnen gebied als eigen bedrijf kunnen exploiteren. Welke hun zorgen zijn? Ir. Heymeijer vertelt ons even het verloop van de laatste dag voor zijn vertrek, ’s Morgens, midden onder een bespreking over het werk komt er iemand aanhollen met het nieuws van een bevalling ‑ er worden 15 baby’s verwacht op de Fazenda! Daar moet een regeling voor getroffen worden, want de moeder zou naar het ziekenhuis in Campinas, de dichtst nabijgelegen stad, gaan. Auto kapot; auto laten maken.
Dan het bericht, dat er een stier gestorven is. Waaraan? Men constateert de beet van een insect, dat een besmettelijke ziekte overbrengt. Dan volgen vele moeilijkheden ‑ een vrij gebrekkige telefoonverbinding ‑ om het serum te pakken te krijgen. En zo maar door.
“Senhor Presidente” heeft aan zijn zijde een medebestuurslid, een eenvoudige boerenzoon van een jaar of dertig, in letterlijke en figuurlijke zin, een man van formaat, die geknipt is voor zijn taak. Het gezag door de leiding van de coöperatie uitgeoefend is onherroepelijk en dat moet ook wel bij een zo grootscheepse onderneming, die een vaste bestuurshand vraagt. Onder de hoofdleiding staan verschillende chefs, die op onderscheiden taken ‑ akkerbouw, ontginning, veehouderij, tuinbouw, civiele bouw, inkoop ‑ supervisie uitoefenen.
Er zijn ook boeren, die bij de bouwerij meehelpen en het is frappant hoe snel die zich het metselen hebben eigen gemaakt. De huizen zijn eenvoudig, maar zien er fris wit uit. Brazilianen uit de omgeving hebben veel belangstelling voor allerhande zaken: de goedverzorgde kleding van de boerendochters, de wandversiering in de huizen, een naaimachine, stijlen langs de deuren, een rode keukenuitzet en een ouderwetse koperen petroleumlamp.
Wel om de maand verschijnt er in de een of andere krant een reportage en die brengt dan weer nieuwe kijkers op de Nederlandse nederzetting. Op den duur wil men dan ook een restaurant inrichten om de bezoekers, die nu mevrouw Heymeijer gezelschap komen houden, te ontvangen. Ook belangstelling van hoge wereldlijke en kerkelijke autoriteiten is er geweest of nog te verwachten.
Al met al kan men zeggen, dat zich een zekere Nederlandse faam gevestigd heeft, maar die geeft ook verplichtingen. Als er dus boter wordt afgeleverd, dan moet men wel alle zeilen bij spannen om de kwaliteit van dit product te verhogen. De boter wordt verkocht; dit wil zeggen, dat de emigranten zelf vet gebruiken, dat zij ‑ en hier ziet men even de positie van deze pioniers ‑ in Nederland wel niet op hun brood , zullen hebben gegeten. Er zijn natuurlijk ook grotere moeilijkheden: er is twee keer mond- en klauwzeer geweest en men heeft pech gehad met de aardappelen. Er moet hard gewerkt worden en het is bepaald geen luilekkerland op de Fazenda Ribeirao, waarvan thans 1000 hectaren ontgonnen zijn. Maar men ondervindt medewerking van allerlei kanten en er zit toekomst in de onderneming. Er is een (verloren) voetbalmatch gespeeld tussen een elftal uit Campinas en de Nederlanders; de kinderen op school leren van de Nederlandse zusters, die met Braziliaans onderwijspersoneel samenwerken naast het Nederlands de Portugese taal en straks alleen nog maar de taal van hun nieuwe vaderland. Het Nederlands zullen ze thuis wel horen en is een boerenjongen geschikt om naar een landbouwschool hier gestuurd te worden, dan zal hij het schrijven van de taal zijner ouders wel apart moeten leren….
Zo groeit een nieuwe generatie op, langzamerhand eenwordend met de grond, waarop jonge katholieke Nederlandse gezinnen naar nieuwe mogelijkheden zochten.