Fazenda Ribeirão in opspraak!
Op 23 februari 1952, een week na het artikel in De Linie, waarin de opspraak van de Fazenda Ribeirão verscheen in een ander katholiek weekblad een artikel waarin de opspraak uitvoerig uit de doeken werd gedaan. Auteur was Sjef van den Besselaar, leraar klassieke talen, die in 1949 door Geert Heijmeijer was aangetrokken met als doel een gymnasium op de fazenda te stichten. Van dit ambiteuze plan kwam door de moeilijkheden op de fazenda niets terecht. Zelf had hij de indruk dat hij slechts was ingehuurd voor het opleiden van de kinderen van Heijmeijer. Vanaf eind 1951 maakte hij deel uit van de groep fazendabewoners die zich keerden tegen het nieuwe bewind van Charles Hogenboom. In 1952 ging hij oude geschiedenis doceren aan de Katholieke Universiteit van São Paulo. In 1961 keerde hij met zijn gezin terug naar Nederland waar hij lector en later hoogleraar Portugees werd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1967 publiceerde hij het boek Brazilië. Ontwakende reus in de tropen. Hieronder volgt integraal Van den Besselaars artikel in De Nieuwe Eeuw, dat op de Fazenda Ribeirão direct leidde tot grote beroering.
Het is, uit inlichtingen die ons van meer dan één zijde bereikten, wel duidelijk, dat er met de Nederlandse nederzetting “Fazenda Ribeirão” in Brazilië een en ander niet geheel in orde is. Men zou hierover gaarne een nader onderzoek willen instellen alvorens er over te publiceren. Het feit echter dat een ander weekblad de vorige week een artikel over deze aangelegenheid bracht dat een, naar tot oordelen bevoegdheden verzekeren, ongemotiveerd optimistisch geachte beoordeling van de stand van zaken gaf, noodzaakt ons thans bijgaand artikel te publiceren. Het wordt door derden als “volkomen waarheidsgetrouw” gekenmerkt. In elk geval is het, voor de goede orde van het hoor en wederhoor, noodzakelijk thans dit relaas te publiceren.
Ruim drie jaar geleden werd een begin gemaakt met de georganiseerde emigratie van katholieke boeren naar Brazilië. Het ontbrak de kolonisten noch aan de zegen der kerkelijke autoriteiten, noch aan de morele en financiële steun der regeringen van het oude en van het nieuwe vaderland. Brazilië gedroeg zich ook in een ander opzicht royaal: het stond immigratie in groepsverband toe. Juist deze omstandigheid oefende op vele boeren een grote aantrekkingskracht uit. Welbewust gaven zij aan deze vorm van emigreren de voorkeur, omdat zij in een kolonie de godsdienstige en zedelijke belangen van hun gezin beter beveiligd achtten dan wanneer zij individueel de grote sprong naar de overzijde van de oceaan zouden wagen. Het werk zou langdurig en zwaar zijn, hiervan was men overtuigd, maar door een gemeenschappelijke krachtsinspanning van allen zou men hier voor zijn kinderen de toekomst kunnen veroveren. Zelfs waren zij bereid tot het grootste offer dat men van een Nederlandse boer kan vragen: voorlopig wilden zij iets prijs geven van hun zelfstandigheid om het geheel betere kansen van slagen te geven. Een gezonde idealistische inslag mag het overgrote deel dezer boeren niet ontzegd worden.
Ondanks de gunstige voortekenen is de Fazenda Ribeirão bezig te mislukken. Het is de droevige werkelijkheid: de kolonie verkeert nu al ruim een jaar in staat van ontbinding en dit proces van ontbinding is niet het gevolg van onvermijdelijke tegenslagen, natuurrampen en dergelijke factoren, waartegen men zich moeilijk wapenen kan, maar is hoofdzakelijk te wijten aan de ondeskundigheid, de tactloosheid en de arrogantie van de leiding. In het kort zullen we trachten deze bewering te adstrueren.
Optreden Ir. Heymeyer
Aan de goede bedoelingen van de voormalige leider Ir. G. Heymeyer behoeft niet getwijfeld te worden. Maar de geschiedenis heeft bewezen, dat men met goede bedoelingen alléén een kolonie niet opbouwt. Het tijdperk van zijn bewind kan men het best kenschetsen als het tijdperk van improvisatie en van de fantastische constructies. Reeds dadelijk bleek, dat aan de meest elementaire problemen nauwelijks of geen aandacht was besteed. Betrouwbare voorstudies ontbraken, evenals een vast omschreven bouwplan en een reële begroting. Er werd hard gewerkt in die dagen, maar op de manier van dilettanten, die in een roes van optimisme verkeren. Toen de kolonie zich begon uit te breiden, ging men de behoefte aan een betere organisatievorm duidelijker inzien. Maatregelen werden uren lang overwogen, maar ofwel niet uitgevoerd ofwel daags daarna met de grootste lichtzinnigheid herroepen. In een overmaat van verkeerd begrepen verantwoordelijkheidsgevoel, was Ir. Heymeyer op geen enkele manier ertoe te bewegen, anderen in de verantwoording, die hij voor het geheel droeg te laten delen. Zelfs in de kleinste nietigheden eiste hij zich de beslissende stem op, wat zijn gezag na enige tijd ondermijnde en lichtelijk belachelijk maakte. Toen hij hierop van bevriende zijde attent werd gemaakt, legde hij dit uit als een greep naar de macht.
In plaats van zich eerst en vooral om de onmiddellijke productie te bekommeren ging men over tot dure experimenten, alsof men jaren tijd had om de boterham te verdienen. Naar goed bedoelde raad van deskundige zijde, hetzij van Nederlanders hetzij van Brazilianen, werd niet geluisterd. In het algemeen legde men een volkomen misplaatst meerderwaardigheidsgevoel aan de dag tegenover de Braziliaanse buitenwereld. Een positieve waardering voor het volk, dat enige honderden Nederlanders zo gastvrij ontvangen had, konden de leiders van Ribeirão niet opbrengen. Het behoorde – en behoort nog – tot de bon ton af te geven op Brazilië, waarvan men overigens niets weet, en nog minder begrijpt. Geen van hen spreekt ook maar draaglijk Portugees, wat ook in economisch opzicht een grote handicap is.
Aan de grote problemen van de dag werd niet voldoende aandacht geschonken, men verloor zich liever in toekomstdromen, fantaseerde over een middelbare school en een cultureel centrum, waarbij men zich gedroeg alsof Brazilië volkomen een vacuüm was. Tot grote ontsteltenis van de boeren drong een leger ambtenaren de fazenda binnen, niet alleen lieden wier aanwezigheid men op een boerendorp mag veronderstellen, zoals een dierenarts, een landbouwkundig ingenieur en een zuiveldirecteur, maar nog vele andere intellectuelen en semi-intellectuelen zwermden over de fazenda heen. Deed men echter een beroep op dit organisatorisch apparaat, dan bleef het telkens weer in gebreke. Iedereen projecteerde en organiseerde, en niemand kende zijn plaats in het ingewikkelde bestel.
De meest uitgeslapen boeren begonnen toen al te vermoeden, dat het met de cooperativa niet bijster goed ging. Het eerst ontevreden werden natuurlijk die boeren, die financieel bij de onderneming het meest geïnteresseerd waren, m.a.w. zij die er een behoorlijke duit in hadden zitten. Eenmaal in Brazilië aangekomen, konden zij geen enkele invloed meer doen gelden op de algemene gang van zaken, hoe groot het bedrag ook was geweest dat zij kort geleden aan zulke gretige handen geofferd hadden. Want het “gele boekje” met de statuten zag er wel veelbelovend uit, maar in de praktijk bleek het slechts een vodje papier. Vrije opinie- of besluitvorming was voor de leden van het begin af aan een onmogelijkheid. Er werd in die periode druk vergaderd, maar alleen door officiële instanties, die in geen enkel opzicht als de vertegenwoordigende organen van de bevolking konden gelden. Algemene vergaderingen werden maar zelden belegd; ze waren trouwens meer een “Proklamationsstelle” dan een werkelijk delibererend lichaam. Op zakelijke bezwaren werd gereageerd met een stichtelijk verhaaltje, en wat aan de argumenten van de voorzitter ontbrak, werd ’s zondags door de preek van de pater aangevuld.
Intussen waren de financiën hopeloos in de war geraakt. Een nieuwe lening zou worden aangegaan met de Nederlandse regering. Na maandenlange besprekingen en onderhandelingen kwam het midden 1951 dan zo ver: de lening was er door, zij het dan ook veel te laat. Aan het verstrekken van deze lening werd van Nederlandse zijde als voorwaarde verbonden de aanwezigheid van een commissaris, die de hoogst financiële en economische autoriteit op de fazenda zou zijn. Daarmee trad de cooperativa in een nieuwe fase.
Optreden Hr. Hogenboom
De eerste indruk die de commissaris, dhr. Ch. Hogenboom maakte, was niet ongunstig. Aan enige organisatorische wantoestanden werd inderdaad energiek een eind gemaakt. Met vreugde vernamen de boeren zijn besluit, dat ze spoedig allemaal zelfstandig zouden worden. Het tijdperk der fantasie was definitief afgesloten, een nieuw tijdperk van zakelijkheid brak aan.
Maar de zakelijkheid, die de commissaris nastreefde en nog nastreeft, is die van de Senembang-maatschappij, als wier employé hij jarenlang in Indonesië heeft gewerkt. Gewend als hij is met koelies om te gaan, volgt hij dezelfde methode met de boeren, van wier mentaliteit hij te enen male niets begrijpt. Het dient erkend: de nood van de omstandigheden vraagt een energiek beleid. Maar hiermee worden bruutheid en willekeur niet gerechtvaardigd. Dhr. Hogenboom is vastbesloten de fazenda te redden, kost wat kost: de operatie zál slagen, ook al moet de patiënt bezwijken. – En de patiënt is aan het bezwijken.
Van iedereen werd onder het nieuwe bewind een verregaand conformisme verlangd. Elke vorm van kritiek zowel op het oude als op het nieuwe regime werd botweg uitgelegd als een gebrek aan bereidwilligheid om mee te werken. Personen die ernstige en gerechtvaardigde grieven hadden, die de dupe waren geworden van het vroegere wanbeheer en om rechtsherstel vroegen, werden nauwelijks aangehoord en, bleven ze aandringen, zonder meer van de fazenda verwijderd. Het eigenlijke bestuursapparaat, wel te onderscheiden van het bestuur, werd practisch ongewijzigd overgenomen; de vertrouwensmannen van de boeren, die in het nieuwe “officiële” bestuur zitting kregen, hadden geen enkele reële invloed. Nooit werden de fouten van het heden of van het verleden ruiterlijk erkend. Integendeel, de schuld van alle ellende werd steeds geschoven op de rug van de boeren, die onchristelijk-hebzuchtig zouden zijn, niet zouden werken, en met hun roddelen de goede geest in eigen kring zouden ondermijnen, en met hun ondoordachte brieven het bestaan der fazenda in gevaar zouden brengen. Soms beriep men zich op de omstandigheden, en enkele malen dreef men de onbeschaamdheid zo ver om de oorzaak van de moeilijkheden toe te schrijven aan Nederlandse paters buiten de fazenda, die meer dan iemand hebben bijgedragen om de jeugdige onderneming op allerlei gebied service te verlenen. Zo werd het rechtvaardigheidsgevoel van de gehele bevolking gekwetst. Met contracten en met eerder gedane toezeggingen werd op de meest willekeurige manier omgesprongen.
Vooral de intellectuelen, die prijs stelden op een onafhankelijk oordeel, moesten het ontgelden. Ze werden er uitgewerkt, de een op een nog minder elegante manier dan de andere. Na deze zuivering beschikt de leiding thans over een stelletje “employé’s”, op wier meegaandheid zij in alle omstandigheden kan rekenen.
Crisis
De crisis, die men al maanden te voren had kunnen zien aankomen, viel eind october – begin november 1951. Toen werden de leden van de coöperatie gedwongen – nota bene: degenen die er hun centen in hadden zitten – een verklaring te tekenen, waarbij ze voor de duur van 10 à 12 jaar afstand deden van hun eigendomsrechten. De term “gedwongen” is hier niet overdreven, want de ondertekenaars, financieel berooid, zonder kennis van dit land, volk en taal, verkeerden in een dergelijke noodpositie, dat van een eigenlijke vrije beslissing geen sprake kon zijn. Aanvankelijk weigerde ruim het derde deel te tekenen, maar na enige dagen was het ongeorganiseerde verzet gebroken. Zulk een capitulatie zou onder havenarbeiders niet mogelijk zijn geweest, onder Brabantse en Limburgse boeren echter wel. Dezen immers zijn sterk individualistisch, bijna wantrouwig van aard, hebben een minderwaardigheidscomplex tegenover de intellectuele leiding, zijn afkerig van blinde avonturen en verstaan niet de kunst om georganiseerde oppositie te voeren. Zo kon de machtspolitiek van de leiding hen overrompelen. Onder het vroegere bewind werden ze gepatroniseerd, onder het huidige worden ze geïntimideerd. Een paar wapenen zijn hun echter niet uit de handen te slaan: het wapen der kritiek, vaak met veel gezond verstand en met groot gevoel voor humor gehanteerd, en een zekere slimheid, die in alle omstandigheden superieur blijkt aan welke maatregelen van overheidswege dan ook.
Sapienti sat…
In brede kringen bestaat momenteel echter een diepe verslagenheid of een grote verbittering; de werklust is bedenkelijk gedaald; velen vragen zich ernstig af hoe ze zichzelf en hun gezin nog kunnen redden. Er zijn er niet weinigen, die gemeend hebben deze vraag te moeten beantwoorden door de benen te nemen, desnoods met achterlating van hun kapitaal en hun bedrijfsinventaris. Er hebben zich al kleine kolonietjes gevormd in Rio Grande do Sul en in het noorden van de staat São Paulo, die door achterblijvers beschouwd worden als mogelijke steunpunten, wanneer het ook hun te warm mocht worden onder de voeten. Dit jaar zijn reeds ruim 150 personen (20 à 25%) naar elders vertrokken, en een zeker even groot aantal personen speculeert nog op een gunstige gelegenheid om de plaat te poetsen. Dit wordt hun echter steeds moeilijker gemaakt, want de laatste handtekening die ze geplaatst hebben, verplicht de deserteurs om voor een opvolger te zorgen. En er zullen nog maar weinig boeren in het lieve vaderland te vinden zijn, bereid om zulk een hoge prijs te betalen voor de post van rechteloos zetboer op de Fazenda Ribeirão. Andere kolonisten en ex-kolonisten, die op de fazenda geen recht konden vinden, hebben een Braziliaans advocaat in de arm genomen. Niemand weet wat het eind van dit liedje zal zijn.
Oplossing?
Het probleem van Ribeirão is niet in de eerste plaats van financiële of economische aard. Als onberekenbare rampen uitblijven, zou het inderdaad mogelijk zijn de enorme lasten te boven te komen, mits een eind wordt gemaakt aan de vertrouwenscrisis van thans. De tegenwoordige leiding doet niets om het geschokte vertrouwen te herstellen, integendeel, met haar ontactische maatregelen prikkelt ze tot daden van sabotage en verzet. Wie een maand geleden op dit stukje kibbelend Nederland rondwandelde, kon de indruk krijgen, dat hij zich in bezet gebied bevond. “Regeringspartij” en “oppositie” waren er gangbare termen, en aan deze terminologie beantwoordden van weerszijden acties en campagnes, die tot de ondergang van de kolonie moet leiden. Uit meerdere bronnen blijkt duidelijk, dat de algemene stemming de laatste maand wezenlijk niet verbeterd is.
Het gemis aan een boven de partijen staande geestelijke leiding doet zich sterk gevoelen. Want de rector van de kolonie is helaas niet geschikt voor zijn ambt van geestelijk herder van de boeren. Dezen zien in hem het verlengstuk van het bestuur, niet de pastoor van de parochie. In hun behoefte om hun hart uit te storten aan een geestelijke, nemen velen hun toevlucht tot de Nederlandse paters in Campinas of São Paulo. Ook dit leidt tot allerlei ongewenste spanningen.
Nog steeds leven 500 Nederlanders op Ribeirão in verdeeldheid en onrust. De naam van ons land heeft in Brazilië reeds veel geleden ten gevolge van het avontuur dat “Cooperativa Holambra” heet. Wij zouden ons crediet helemaal kunnen verspelen, als op deze weg werd voortgegaan. Dit verhindere het gezond verstand van de autoriteiten in het vaderland.
Dr. J.J. van den Besselaar