Goede mogelijkheden voor doorzetters
In 1957 bezocht Prof. Jan de Quay, commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en voorzitter van de Raad voor de Emigratie, het adviesorgaan van de Nederlandse regering, Brazilië om na te gaan hoe het ging met de Nederlandse landbouwkolonies in de deelstaten São Paulo en Paraná. Tijdens een bijeenkomst van de Katholieke Emigratie Stichting in Brabant deed hij hiervan verslag. Hier volgt het relaas van het dagblad De Tijd.
“Voor goed geselecteerde mensen biedt Brazilië in kolonies zoals Holambra goede mogelijkheden.” Tot deze conclusie voerde de Inleiding, die de Brabantse Commissaris der koningin, prof. dr. J. E. de Quay, donderdag heeft gehouden voor de Katholieke Emigratie Stichting voor de bisdommen Breda en Den Bosch.
Prof. De Quay, die vorig jaar een reis van drie weken door Brazilië heeft gemaakt, schetste Brazilië als een land, dat in al zijn aspecten verschilt van Nederland: het is katholiek, maar de godsdienstige beleving is heel anders; allerlei gewoonten en gebruiken wijken totaal af van de onze en de zon staat er in het noorden.
Hoe gaat het nu de Nederlanders, die naar dit land geëmigreerd zijn? Het was prof. De Quay gebleken, dat zij bij de Brazilianen een bijzonder goede naam hebben gekregen, ook bij de burgerlijke en kerkelijke autoriteiten. Waarschijnlijk is men zo op hen gesteld, omdat ze iets complementairs hebben. De waardering betreft vooral Holambra, de nederzetting, die na de oorlog een streek van uitgemergelde grond tot een welvarend landbouwgebied heeft gemaakt.
Brazilië is het enige land, dat collectieve immigratie in kolonies toestaat. Het is dank zij dit systeem, dat een aantal Nederlanders er een bestaan heeft gevonden. De individuele immigratie daarentegen stelt bijzonder hoge eisen en houdt grote gevaren in.
Prof. De Quay gaf hierna zijn indruk weer van de drie Nederlandse kolonies, die hij heeft bezocht. Carambeí, de oudste, die in 1911 is gesticht, is nog altijd een gesloten, Nederlandse gereformeerde eenheid van rijkere boeren. De kinderen huwen onder elkaar. De kolonie heeft één grote zorg: komen er mensen bij uit Nederland? Van na de oorlog dateert de nederzetting Castrolanda, ook een stukje Nederland, waar integratie nog nauwelijks waarneembaar is: zelfs In het economische vlak is deze nog betrekkelijk beperkt. Eveneens naoorlogs is Holambra, de katholieke nederzetting. Helaas zijn thans de naweeën nog aanwezig van de mislukkingen, die deze kolonie heeft gehad in de beginjaren, toen twee groepen zich hebben afgescheiden. De afgescheiden groepen: Tronco en Nao Me Toque, staan beide zwak, maar teruggaan naar Holambra is blijkbaar niet mogelijk. Wellicht kan de volgende generatie de kloof overbruggen. De sanering in Holambra zelf, waaraan ir. Hogeboom “met terecht harde hand” leiding heeft gegeven, heeft tot goede resultaten geleid. Hoewel de mensen ‑ als alle emigranten ‑ enig heimwee blijven houden, zijn ze wel tevreden. Zij hebben succes behaald met de subtropische produkten. Ook Holambra is echter een volkomen Nederlandse gemeenschap, die zich wellicht pas over 40 jaar met de Braziliaanse zal vermengen. Deze vermenging is voor de katholieken gemakkelijker dan voor de gereformeerden, maar ze zal voor allen maar langzaam verlopen. Ook voor de bewoners van Holambra is aanvoer van nieuwe mensen daarom van groot belang.
Een moeilijkheid voor de emigratie naar Brazilë blijft, dat men er als boer niet kan beginnen zonder een kapitaal, dat gewoonlijk op ƒ 20.000 wordt gesteld. Werken met Nederlandse leningen is niet mogelijk en in Brazilië is er grote kapitaalschaarste. Toch zal Brazilië, dat zo graag Nederlandse nederzettingen ziet, dat kapitaal moeten verschaffen. De emigranten, die naar Brazilië gaan, zullen een groot doorzettingsvermogen moeten hebben, niet te sentimenteel moeten zijn en geen ruzie moeten maken over kleinigheden. Het maakt weinig verschil of ze van het zand of van de klei komen, aangezien ze toch op heel andere cultures moeten overschakelen.